-
21 capitaine
capitaine [kaapieten]〈m.〉1 kapitein♦voorbeelden:le capitaine des pompiers • de brandweercommandantle capitaine de, du port • de havenmeestercapitaine de vaisseau • kapitein-ter-zeecapitaine marchand • kapitein bij de koopvaardijm1) kapitein2) bevelhebber3) aanvoerder [sport] -
22 chronomètre
chronomètre [kronnommetr]〈m.〉♦voorbeelden:m1) stopwatch, chronometer -
23 force
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]f1) kracht, sterkte2) wilskracht3) macht4) dwang5) draaistroom -
24 forcé
force1 [fors]〈v.〉1 kracht2 sterkte3 vermogen ⇒ intelligentie, wilskracht4 dwang ⇒ geestelijke druk, invloed, noodzaak♦voorbeelden:force centrifuge • middelpuntvliedende krachtredonner des forces • nieuwe energie gevenreprendre ses forces • weer op krachten komen, aansterkenà bout de force • aan het eind van zijn krachtenà la force du poignet • geheel op eigen krachtdans la force de l'âge • in de kracht van zijn levendans toute la force du terme • in de volle betekenis van het woordcrier de toutes ses forces • uit alle macht schreeuwenne pas être de force • niet tegen zijn tegenstander opgewassen zijnêtre de la même force • aan elkaar gewaagd zijn, van dezelfde (speel)sterkte zijnprendre de force • met geweld innemen, verkrachtenfaire force de rames • uit alle macht roeiennager en force • op kracht zwemmenfaire force sur • druk uitoefenen opforce d'une barre • sterkte van een staafforce du son • geluidssterkteforce de l'esprit • intellectueel vermogenforce d'inertie • traagheidc'est une force de la nature • het is een ijzersterk, oergezond iemandles forces vives du pays • het productieve deel van de bevolkingcela ne fait pas ma force • dat is niet mijn sterkste kantpar la force des choses • onder druk van de omstandighedenla force de l'évidence • een overduidelijk bewijsavoir force de loi • kracht van wet hebbenmesure de force • dwangmaatregelsituation de force • machtspositie(un cas de) force majeure • overmachtvouloir qc. à toute force • iets per se willenpar force • noodgedwongenpar la force de l'habitude • (uit) de macht der gewoonteforce de frappe • kernmachtles forces de terre, de l'air et de mer • de strijdkrachten ter land, ter zee en in de lucht〈 meervoud〉 forces armées • krijgsmacht, strijdkrachten〈 meervoud〉 forces navales • marine, zeemachtla force publique • de sterke arm, politie(macht)en force • met groot machtsvertoonà force de bras • met de kracht van de armense tuer à force de travailler • zich doodwerken————————force2 [fors]adj1) geforceerd, gedwongen2) geveinsd, niet echt3) overdreven -
25 grenade
grenade [grənaad]〈v.〉♦voorbeelden:grenade incendiaire • brandgranaatgrenade sous-marine • dieptebomf1) granaatappel -
26 guerre
guerre [ger]〈v.〉♦voorbeelden:guerre d'agression • aanvalsoorlogla guerre de Cent, de Sept, de Trente ans • de Honderdjarige, Zevenjarige, Dertigjarige Oorlogl'art de la guerre • de krijgskunstcrime de guerre • oorlogsmisdaadguerre éclair • blitzkriegla Guerre des étoiles • Star Wars, sterrenoorlogguerre d'extermination • vernietigingsoorloggens de guerre • militairenguerre de plume • pennenstrijdguerre de positions • stellingoorlogguerre des prix • prijzenoorlogGuerres de Religion • godsdienstoorlogenguerre de tranchées • loopgravenoorlogguerre d'usure • uitputtings-, slijtageslagla guerre froide • de koude oorlogla Grande Guerre • de Eerste Wereldoorlogguerre idéologique • ideologische oorlogvoeringde guerre lasse • in arren moede, ten einde raadguerre ouverte • openlijk verklaarde, open oorlogguerre presse-bouton • elektronische oorlogvoeringguerre psychologique • psychologische oorlogvoeringguerre raciale • rassenstrijdguerre sainte • heilige oorlogguerre sous-marine • duikbootoorlogaller à la guerre • ten strijde trekkenentrer en guerre • aan de oorlog gaan deelnemenfaire la guerre • oorlog voerenfaire la guerre aux abus • misstanden bestrijdenfaire la guerre à qn. sur, à propos de qc. • voortdurend op iemand zitten te vitten vanwege ietsmourir à la guerre • sneuvelenpartir pour la guerre • ten strijde trekkenpartir en guerre contre qc. • tegen iets ten strijde trekkenavant la guerre • voor de (laatste) oorlogen guerre • in staat van oorlog¶ c'est de bonne guerre • dat zijn de regels van het spel, dat is fairf -
27 infanterie
infanterie [ẽfãtrie]〈v.〉♦voorbeelden:infanterie de marine • (korps) mariniersfinfanterie, voetvolk -
28 lieue
lieue [ljeu]〈v.〉♦voorbeelden:lieue commune • Franse mijlj'étais à cent, mille lieues de supposer cela • ik vermoedde het in de verste verte nietje le sens venir d'une lieue • ik zie hem al van verre aankomenà cent lieues à la ronde • uren in het rondfmijl [ong. 4 km] -
29 marchand
marchand1 [maarsĵã],marchande [maarsĵãd]〈m., v.〉1 koopman, -vrouw ⇒ handelaar, verkoper, -koopster, winkelier♦voorbeelden:marchand de couleurs • drogistmarchand d'habits • uitdragermarchand de journaux • krantenverkopermarchand des quatre-saisons • groenteventer〈 figuurlijk〉 le marchand de sable est passé • het zandmannetje, Klaas Vaak is gekomenmarchand de sommeil • huisjesmelkermarchand ambulant • marskramermarchand forain • (rondreizend) marktkoopmanjouer à la marchande • winkeltje spelenmarchand au détail • kleinhandelaarmarchand de, en gros • groothandelaar¶ il y a marchand • geboden!, mijn!trouver marchand • een koper vinden————————marchand2 [maarsĵã]1 handels- ⇒ verhandelbaar, (goed) verkoopbaar, goed ‘gaand’♦voorbeelden:qualité marchande • normale kwaliteitvaleur marchande • handelswaarde→ marinem (f - marchande)handelaar, verkoper/verkoopster -
30 marin
marin [maarẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 zee- ⇒ van de zee, zeewaardig, aan zee♦voorbeelden:sel marin • zeezoutun marin • zeeman, matroos→ pied1. m1) matroos, zeeman2) zuidwestenwind [Middell. Zee]2. adj1) zee-, van de zee, aan zee2) zeewaardig -
31 officier
officier1 [offiesjee]〈m.〉♦voorbeelden:officier de la Légion d'honneur • officier van het Legioen van Eerofficier de la marine marchande • koopvaardijofficierofficier général • opperofficiergrand officier • grootofficierofficier subalterne • lagere officierofficier supérieur • hoofdofficierofficier de police judiciaire • opsporingsambtenaarofficier ministériel, public • (ministerieel) ambtenaar————————officier2 [offiesjee]〈 werkwoord〉1. m 2. v -
32 second
second [səgõ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 tweede♦voorbeelden:de seconde main • uit de tweede handhabiter au second • op de tweede (etage) wonenle second • de tweede man, rechterhand, assistent1. m2) rechterhand, assistent3) eerste stuurman [schip]2. adj1) tweede2) andere -
33 trompette
trompette [trõpet]I 〈m.〉II 〈v.〉1 trompet♦voorbeelden:sonner de la trompette • op de trompet blazenen trompette • trompetvormig1. m 2. f -
34 col-bleu
-
35 escadre
-
36 forces navales
forces navalesmarine, zeemacht -
37 galerie marchande
-
38 gars
gars [gaa]〈m.〉♦voorbeelden:1 un brave gars • een beste knul, brave borstun drôle de gars • een rare snuitereh, les gars! • hé jongens!les gars du milieu • de zware jongens -
39 le second
le secondde tweede man, rechterhand, assistent————————le second -
40 marinier
marinier [maarienjee],marinière [maarienjer]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉1 (binnen)schipper, schippersvrouw ⇒ bootsman♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Marine F.C. — Marine Full name Marine Football Club Nickname(s) The Mariners, The Lilywhites Founded 1894 … Wikipedia
Marine — may refer to: Contents 1 Places 2 Entertainment 3 People named Marine … Wikipedia
Marine — Ma*rine , a. [L. marinus, fr. mare the sea: cf. F. marin. See {Mere} a pool.] 1. Of or pertaining to the sea; having to do with the ocean, or with navigation or naval affairs; nautical; as, marine productions or bodies; marine shells; a marine… … The Collaborative International Dictionary of English
marine — adj 1 oceanic, thalassic, neritic, pelagic, abyssal, *aquatic, lacustrine, fluvial, fluviatile 2 Marine, maritime, nautical, naval are not closely synonymous terms but they are so interrelated that they are sometimes a cause of confusion. Marine… … New Dictionary of Synonyms
marine — Marine. s. f. Plage. Coste de la mer. Se promener sur la marine. Il signifie aussi, Ce qui concerne la navigation de la mer. Il entend bien la marine. Officier de la marine. Officier de marine. Capitaine de marine. Intendant de la marine. le… … Dictionnaire de l'Académie française
marine — ma‧rine [məˈriːn] adjective [only before a noun] connected with ships or the sea: • marine cargo • marine insurance • a marine construction company * * * marine UK US /məˈriːn/ adjective [before noun] ► TRANSPORT related to the sea or s … Financial and business terms
Marine — Ma*rine , n. [F. marin a sea solider, marine naval economy, a marine picture, fr. L. marinus. See {Marine}, a.] 1. A solider serving on shipboard; a sea soldier; one of a body of troops trained to do duty in the navy. [1913 Webster] 2.… … The Collaborative International Dictionary of English
Marine [1] — Marine (franz., v. lat. [res] marina, »Seewesen«), die Gesamtheit der Einrichtungen eines Seestaates, um Seepolitik und Seehandel zu treiben; man nennt Kriegsmarine, auch kurz M., die Kriegsflotte als Machtmittel der Seepolitik und zum Schutze… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Marine — Sf std. (17. Jh.) Entlehnung. Entlehnt aus frz. marine, zu frz. marin die See betreffend , aus l. marīnus, zu l. mare n. Meer . Ebenso nndl. marine, ne. marine, nfrz. marine, nschw. marin, nnorw. marine. Zur germanischen Verwandtschaft s.… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
marine — [mə rēn′] adj. [ME maryne < L marinus < mare, the sea: see MARE2] 1. a) of the sea or ocean b) inhabiting, found in, or formed by the sea 2. a) of navigation on the sea; nautical … English World dictionary
Marine a Go Go — それゆけまりんちゃん (Soreyuke Marin chan) Genre Magical girl … Wikipedia