-
1 bungler
-
2 fumbler
-
3 cobbler
n. schoenmaker, iemand die schoenen repareert; knapperige pie met een laag vruchten; koude drank gemaakt van fruit en wijn[ koblə]♦voorbeelden:¶ 〈Brits-Engels; slang〉 a load of old cobblers • lulkoek, onzin -
4 fiddler
n. violist; tijdverspiller[ fidlə] 〈 informeel〉 -
5 grafter
n. enter; konkelaar, knoeier[ gra:ftə] -
6 slouch
n. neerhangen; slungelige gang (houding); slappe hoed; nietsnut; knoeier, kluns--------v. slap hangen; slungelen; neerdrukken, over de ogen trekkenslouch1[ slautsj] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————slouch2〈 werkwoord〉 -
7 tinker
n. ketellapper; knoeier, prutser--------v. prutsen, frutselen, sleutelen, aanrommelentinker1[ tingkə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 prutser————————tinker2〈 werkwoord〉 -
8 garbler
n. knoeier; iem. die gesteriliseerd is -
9 tinkerer
n. prutser, broddelaar, knoeier -
10 wangler
n. knoeier, konkelaar, kuiper, intrigant
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский