-
1 messed with
knoeien met, zich bezighouden met, een affaire hebben, ruzie maken -
2 gerrymander
n. Knoeien met indeling van kiesdistrict (om een bepaalde kandidaat voorsprong te geven)--------v. Knoeierij (voornamelijk met betrekking tot indeling in kiesdistricten)gerrymander1[ dzjerriemændə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————gerrymander2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 muck about
niksen, lummelen; klierenmuck about, muck around♦voorbeelden:2 stop mucking about! • hou op met klieren!muck about with • knoeien metII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 pesten -
4 blot
n. vlek, smet; defect--------v. besmetten; afvloeienblot1[ blot] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:the building was a blot on the landscape • het gebouw ontsierde het landschap————————blot2〈 blotted〉1 vlekken maken ⇒ knoeien, kliederen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
5 bungle
n. mislukking; slecht werk--------v. knoeierij; prutswerkbungle1[ bunggl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 knoeierij ⇒ pruts/knoei/broddelwerk————————bungle2〈 werkwoord〉 -
6 cook
n. Cook (achternaam)cook1[ koek] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kok(kin)————————cook21 op het vuur staan ⇒ (af)koken, sudderen1 koken ⇒ (eten) bereiden/klaarmaken♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
7 doctor
n. dokter, arts; iemand met een dokterstitel--------v. behandelendoctor1[ doktə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ apple apple/————————doctor2〈 werkwoord〉2 knoeien met ⇒ rommelen met, vervalsen♦voorbeelden:the wine was doctored • de wijn was versneden -
8 fiddle one's taxes
-
9 fiddle
n. viool, vedel, fiedel; knoeierij, zwendel, zwendeltje (slang)--------v. vioolspelen (platte taal): tijd verspillen; bezig zijn met nonsens; bedriegen, oplichtenfiddle1[ fidl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ fit fit/————————fiddle22 lummelen♦voorbeelden:3 fiddle with • morrelen aan, spelen metthe lock had been fiddled with • er was aan het slot geknoeidII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 flounder
n. bot, schar--------v. (in de modder) baggeren, spartelen; steigeren; hakkelen, knoeienflounder1[ flaundə] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————flounder2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:2 the question left him floundering about for an answer • met horten en stoten probeerde hij een antwoord te vinden -
11 fudge
n. zachte caramel; onzin, nonsens--------v. (handig) ontwijken, omzeilen, uit de weg gaanfudge1[ fudzj] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————fudge2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
12 get at
bereiken; een hint geven; omkopenget atbereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemen -
13 get
v. krijgen; halen; bereiken; verkrijgen; pakken; begrijpen; worden; aangestoken worden (met een ziekte); komen; veroorzaken[ get] 〈 got, got, verouderd, behalve in Amerikaans-Engels of in Brits-Engels in vaste verbindingen gotten〉1 (ge)raken ⇒ (ertoe) komen, gaan, bereiken♦voorbeelden:get ready • zich klaarmakenhe's getting to be an old man • hij is een oude man aan het worden〈 Amerikaans-Engels〉 get to do something • erin slagen/ertoe komen iets te doenget done with • afmakenhe never gets to drive the car • hij krijgt nooit de kans om met de auto te rijdenget lost • verdwalen〈 Amerikaans-Engels〉 get lost! • loop naar de maan!get to see someone • iemand te zien krijgenget ahead • vooruitkomen, succes boekenget ahead of • achter zich latenget behind/behindhand • achterop rakenget as far as • komen tot (bij)〈informeel; figuurlijk〉 get nowhere/somewhere • niets/iets bereikenget above oneself • heel wat van zichzelf denkenget abreast of • op gelijke hoogte komen metget among • verzeild raken tussenget at • bereiken, te pakken krijgen, komen aan/achter/bij; 〈 informeel〉 bedoelen; bekritiseren; knoeien met • omkopen; ertussen nemenstop getting at me! • laat me met rust!get at the truth • de waarheid achterhalenthe witness had been got at • de getuige was omgekochtwhat are you getting at? • wat bedoel je daarmee?who are you getting at? • op wie heb je het eigenlijk gemunt?get from • weg raken vanget in contact/touch with • contact opnemen metget into something • ergens in (verzeild) rakenget into the car • in de auto stappenget into debt • schulden makenget into a habit • een gewoonte aankwekenthe alcohol got into his head • de alcohol steeg hem naar het hoofdget into a school • toegelaten worden tot een schoolget into shape • in conditie komenget into a temper • driftig wordenget into trouble • in moeilijkheden gerakenget into the way of things • eraan wennenget into yoga • aan yoga gaan doenwhat's got into you? • wat bezielt je?, wat heb je?get on(to) a subject • bij een onderwerp belanden〈 informeel〉 get on(to) something • lucht krijgen van iets, iets ontdekken〈 informeel〉 get onto someone • iemand te pakken krijgen/contacterenget onto the council • tot raadslid gekozen wordenget on(to) the plane • op het vliegtuig stappenget on(to) one's bike • op zijn fiets stappenget out of something • ergens uitraken, zich ergens uit reddenget out of bed • uit bed komenget out of a habit • een gewoonte ontwennenget out of it! • kom nou!, verkoop geen onzin!get out of (someone's) sight • (uit iemands ogen) verdwijnenget out of the way • uit de weg gaan, plaats makenget round the table • rond de tafel gaan zitten, besprekingen voerenget to • bereiken, kunnen beginnen aan, toekomen aanwhere has he got to? • waar is hij naar toe?get to bed • naar bed gaanget to the point • ter zake komenget to the top (of the ladder/tree) • de top bereikenget to work on time • op tijd op zijn werk komenget to someone • iemand aangrijpen; iemand vervelen, iemand ergeren〈 slang〉 get with it • erbij zijn, alert/aandachtig zijnget going/moving! • vooruit!, begin (nu eindelijk)!get to know someone • iemand leren kennenget to like something • ergens de smaak van te pakken krijgenget talking • een gesprek aanknopenhe got to wondering … • hij begon zich af te vragen …→ get about get about/, get across get across/, get along get along/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get by get by/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉3 bezorgen ⇒ verschaffen, voorzien4 doen geraken ⇒ doen komen/gaan/bereiken; brengen; krijgen; doen5 maken ⇒ doen worden, bereiden, klaarmaken6 nemen ⇒ (op/ont)vangen, grijpen; (binnen)halen7 overhalen ⇒ ertoe/zover krijgen♦voorbeelden:get a blow on the head • een klap op zijn kop krijgenget fame • beroemd wordenget the feel of • de slag te pakken krijgen vanget a glimpse of • vluchtig te zien krijgenget a grip on • de slag te pakken krijgen vanget one's hands on • te pakken krijgenget leave • verlof krijgenget a letter • een brief ontvangenget a look at • te zien krijgenget measles • de mazelen krijgenget one year in prison • tot één jaar gevangenisstraf veroordeeld wordenget possession of • in zijn bezit krijgenget what's coming to one • krijgen wat men verdientget little by something • ergens weinig baat bij vindenget it (hot) • zijn verdiende loon krijgenthe soldier got it in the leg • de soldaat werd aan zijn been gewondwe get nine as the average • onze gemiddelde uitkomst is negenget from/out of • krijgen vanget something out of someone • iets van iemand loskrijgenget something out of something • ergens iets aan hebbenget the best/most/utmost out of • het beste maken van3 get someone some food/a place • iemand te eten/onderdak gevenget something for someone • iemand iets bezorgen, iets voor iemand halen4 get something going • iets op gang krijgen, iets op dreef helpenget someone talking • iemand aan de praat krijgenget something home • iets doen doordringenget together • bijeenbrengen, inzamelenget it together • het klaarspelen, het goed doenget something into one's head • zich iets in het hoofd halenget something into someone's head • iets aan iemand duidelijk makenget something into a room • iets in een kamer binnenkrijgenget oneself into trouble • in moeilijkheden gerakenget someone into trouble • iemand in moeilijkheden brengenget someone out of something • iemand aan iets helpen ontsnappenget something out of one's head/mind • iets uit zijn hoofd zettenget something out of a room • iets een kamer uitkrijgenget the two sides round the table • de twee partijen met elkaar confronterenget something through the door • iets door de deur krijgenget something under control • iets onder controle krijgenlet me get this clear/straight • laat me dit even duidelijk stellenget ready • klaarmakenget the sum right • de juiste uitkomst krijgenI'll just get the dishes done and then … • ik doe nog even de afwas en dan …get one's hair cut • zijn haar laten knippenget something done • iets gedaan krijgenget the six o'clock train • de trein van zes uur nemenget something to eat • een hapje etengo and get your breakfast! • ga maar ontbijten!7 get someone to do something • iemand ertoe krijgen iets te doen, iemand iets laten doenget someone to talk • iemand aan de praat krijgenget someone to understand something • iemand iets aan het verstand brengenas soon as I get time • zodra ik tijd hebget someone (where it hurts) • iemand op de gevoelige plek rakenwhat has got him? • wat bezielt hem?get it? • gesnapt?I don't get it • ik snap er niets vanI don't get you • ik begrijp je nietyou've got it! • je hebt het geraden!¶ get something/someone wrong • iets/iemand verkeerd begrijpen/misverstaan→ get across get across/, get around get around/, get away get away/, get back get back/, get down get down/, get in get in/, get off get off/, get on get on/, get out get out/, get over get over/, get round get round/, get through get through/, get up get up/♦voorbeelden:get excited • zich opwindenget used to • wennen aanget even with someone • het iemand betaald zettenIV 〈 hulpwerkwoord〉1 worden♦voorbeelden:get married • trouwenget wounded • gewond rakenget punished • gestraft worden→ have got have got/ -
14 interfere with
-
15 jockey
n. jockey, rijder op renpaard (professioneel); werker--------v. door bedrog krijgen; (iem.) wegwerken; knoeien; manoeuvreren, met de ellebogen werkenjockey1[ dzjokkie] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 jockey————————jockey2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 juggle
n. het jongleren; goochelen; manipulatie met--------v. jongleren; goochelen; oplichten; vervalsen; vermaken[ dzjugl] -
17 manipulate
v. in werking stellen; laten werken, werken met; met de hand bedienen; goed weten te bedienen; slecht beïnvloeden, manipuleren[ mənipjoeleet] -
18 massage
n. massage--------v. masserenmassage1[ mæsa:zj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 massage————————massage2〈 werkwoord〉1 masseren -
19 mess about
rondhangen; flauwekul verkopenmess about, mess around〈 informeel〉1 leuteren ⇒ prutsen, (lui) rondhangen♦voorbeelden:he spent the weekend messing about • hij lummelde wat rond tijdens het weekendII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
20 mess around
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Karel Poma — Karel Emiel Hubert, Baron Poma (b. Antwerp, 14 March 1920) is a Belgian liberal and politician for the PVV. He is a son of Carolus Poma, who was a lieutenant of the Antwerp fire brigade, and subsequently council member (1946 1958) and mayor (1953 … Wikipedia
Karel Poma — Karel Emiel Hubert Baron Poma (* 14. März 1920 in Antwerpen) ist ein ehemaliger belgischer Politiker der Partij voor Vrijheid en Vooruitgang (PVV). Biografie Der Sohn des ehemaligen Bürgermeisters des Antwerpener Stadtteils Wilrijk studierte an… … Deutsch Wikipedia