-
1 knipogen
-
2 knipogen
-
3 knipogen
-
4 knipogen
zwinkern -
5 knipogen
v. blink, wink -
6 knipogen
-
7 knipogen
blinka -
8 geamuseerd knipogen
geamuseerd knipogen -
9 tegen elkaar knipogen
tegen elkaar knipogen -
10 подмигивать
knipogen -
11 подмигнуть
knipogen -
12 мигать
knipogen, knipperen ; flikkeren -
13 мигнуть
knipogen, knipperen ; flikkeren -
14 wink at
knipogen naar; met de ogen knipperen -
15 blink
n. glinstering--------v. knipogen; glinsterenb1[ blingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————b22 knipperen ⇒ flikkeren, schitterenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
16 wink
n. knipoogje; knippering; het knipperen; oogopslag; richting aangeven met knipperlicht--------v. knipogen; knipperen; glinsteren; aangeven; richting aangeven; zich niets aantrekken van ietswink1[ wingk] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:forty winks • dutje→ nod nod/————————wink21 knipogen♦voorbeelden:♦voorbeelden: -
17 cligner
cligner [klienjee]♦voorbeelden:1 cligner de l'oeil, des yeux • een knipoog geven, knipogenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
18 мигать
-
19 моргать
vgener. knipogen, pinken, pinkogen -
20 перемигиваться
vgener. knipogen, lonken
Страницы
- 1
- 2