-
1 joint
joint1 [zĵwẽ]〈m.〉1 voeg ⇒ naad, las, verbinding♦voorbeelden:joint d'étanchéité • afdichting, pakking(ring)trouver le joint • de zaak van de juiste kant aanpakken————————joint2 [zĵwẽ]1 samengevoegd ⇒ verenigd, verbonden2 toegevoegd (aan) ⇒ bijgevoegd, ingesloten♦voorbeelden:les pieds joints • met aaneengesloten voeten→ piècem1) naad, voeg2) koppeling3) pakking, afdichting4) joint [hasj] -
2 joint d'étanchéité
joint d'étanchéitéafdichting, pakking(ring) -
3 joint de culasse
joint de culasse -
4 joint à cela que
-
5 ci-joint
ci-joint [siezĵwẽ]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord〉advhierbij gevoegd, bijgaand -
6 compte joint
compte jointgezamenlijke rekening, en/of-rekening -
7 le joint de l'affaire
le joint de l'affaire -
8 mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux
mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeuxDictionnaire français-néerlandais > mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux
-
9 serre-joint
-
10 trouver le joint
trouver le joint -
11 bombardier
-
12 compte
compte [kõt]〈m.〉1 berekening ⇒ telling, (het) aftellen, (het) opsommen♦voorbeelden:compte rond • rond getalle compte est bon • de berekening kloptfaire le compte • de rekening opmaken, de optelling makenfaire le compte de qc. à qn. • iemand iets voorrekenencompte à rebours • (het) aftellen2 〈 figuurlijk〉 compte d'apothicaire • overdreven gespecificeerde, ondoorzichtige gepeperde rekeningun compte en banque • een bankrekeningcompte chèque postal • (post)girorekeningcompte en participation • gezamenlijke rekeningcompte des pertes et profits, compte des profits et des pertes • winst-en-verliesrekeningcompte courant • rekening-courantcompte courant postal • (post)girorekeningcompte joint • gezamenlijke rekening, en/of-rekeningpasser en compte • op de rekening boeken〈 informeel, figuurlijk〉 avoir son compte • zijn portie gehad hebben 〈 mishandeld, dood of dronken zijn〉〈 figuurlijk〉 demander son compte • zijn loon verlangen, zijn baan opzeggendonner son compte à qn. • iemand betalen; iemand ontslaanle compte n'y est pas • de rekening klopt nietil n'a pas touché son compte • hij heeft niet gekregen waar hij recht op heefty trouver son compte • aan zijn trekken komens'installer, s'établir à son compte • voor zichzelf beginnenêtre à son compte • zelfstandig zijnprendre qc. à son compte • de verantwoording op zich nemenpour mon propre compte • voor mezelfacheter pour son propre compte • voor eigen rekening kopenpour le compte de • voor rekening van, in opdracht vanmettre qc. sur le compte de qn. • iets op iemands rekening schrijven, iemand iets verwijtenrendre compte de qc. • verslag uitbrengen over iets, iets vermeldense rendre compte de qc. • zich rekenschap geven van iets, iets beseffentu te rends compte! • stel je eens voor!compte rendu • verslag, recensie, beoordelingtenir compte de • rekening houden metêtre loin du compte • ver van de werkelijkheid verwijderd zijn, er ver naast zittenà bon compte • goedkoopil s'en est tiré à bon compte • hij is er goedkoop, zonder kleerscheuren vanaf gekomenà ce compte-là • zo beschouwd, als je zo redeneert, als iedereen zo zou denkenprendre en compte • rekening houden metpour mon compte • wat mij betreftlaisser pour compte • laten zitten, links laten liggenun laissé pour compte • een door iedereen in de steek gelaten persoon; 〈 van dingen〉 een afdankertjem1) berekening, telling2) rekening3) voordeel4) rekenschap, verantwoording -
13 culasse
-
14 entreprise
entreprise [ãtrəpriez]〈v.〉1 onderneming ⇒ plan, poging♦voorbeelden:entreprise de roulage • transportbedrijfentreprise de services • dienstverlenend bedrijfentreprise commune • joint ventureentreprise mixte • bedrijf met gemengd kapitaalles petites et moyennes entreprises • het midden- en kleinbedrijfentreprise publique • overheidsbedrijfobtenir l'entreprise d'un chantier • een bouwopdracht krijgen→ espritf1) onderneming, plan2) bedrijf3) (het) aannemen [werk] -
15 joindre
joindre [zĵwẽdr]1 passen ⇒ aansluiten, aan elkaar sluitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 samenvoegen ⇒ samenbrengen, verbinden3 bereiken ⇒ ontmoeten, aantreffen♦voorbeelden:2 joignez à cela que … • daarbij komt nog dat …♦voorbeelden:3 mon mari se joint à moi pour vous envoyer nos voeux • ook namens mijn man zend ik u mijn beste wensenv1) passen, aansluiten2) samenvoegen, verbinden4) aantreffen -
16 pétard
-
17 entreprise commune
entreprise commune
См. также в других словарях:
joint — adj 1: common to two or more: as a: involving the combined activity or negligence of two or more a joint tort see also joint tortfeasor compare several b … Law dictionary
joint — joint, ointe 1. (join, join t ) part. passé de joindre. 1° Il se dit de choses mises à côté l une de l autre, de manière à se toucher, à tenir ensemble. Ces pièces de bois n ont pas été jointes, ne sont pas bien jointes. • Un voyageur… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Joint — (joint), n. [F. joint, fr. joindre, p. p. joint. See {Join}.] [1913 Webster] 1. The place or part where two things or parts are joined or united; the union of two or more smooth or even surfaces admitting of a close fitting or junction; junction; … The Collaborative International Dictionary of English
Joint — (joint), a. [F., p. p. of joindre. See {Join}.] [1913 Webster] 1. Joined; united; combined; concerted; as, joint action. [1913 Webster] 2. Involving the united activity of two or more; done or produced by two or more working together. [1913… … The Collaborative International Dictionary of English
joint — joint, articulation, suture denote a place where two things are united or the mechanism by which they are united. Joint is the most inclusive of these terms and is freely usable in reference both to anatomical and mechanical structures. In… … New Dictionary of Synonyms
joint — [joint] n. [OFr < L junctus, pp. of jungere, to join, YOKE] 1. a place or part where two things or parts are joined 2. the way in which two things are joined at such a part 3. one of the parts or sections of a jointed whole 4. a large cut of… … English World dictionary
joint — [dʒɔɪnt] adjective [only before a noun] shared by, owned by, or involving two or more people, organizations, or countries: • The companies made a joint statement last night. • The two men were appointed joint managing directors in June. • The two … Financial and business terms
Joint — Joint, v. t. [imp. & p. p. {Jointed}; p. pr. & vb. n. {Jointing}.] [1913 Webster] 1. To unite by a joint or joints; to fit together; to prepare so as to fit together; as, to joint boards. [1913 Webster] Pierced through the yielding planks of… … The Collaborative International Dictionary of English
JOINT — «JOINT» Sencillo de Mami Kawada del álbum Savia Formato CD Grabación 2007 Género(s) J Pop Duración 17:40 … Wikipedia Español
joint — [adj] shared, combined collective, common, communal, concerted, conjoint, conjunct, consolidated, cooperative, hand in hand, intermutual, joined, mutual, public, united; concepts 577,708 Ant. disjoint, separate, single, uncombined, unshared … … New thesaurus
joint — ► NOUN 1) a point at which parts are joined. 2) a structure in a body by which two bones are fitted together. 3) the part of a plant stem from which a leaf or branch grows. 4) Brit. a large piece of meat. 5) informal an establishment of a… … English terms dictionary