-
1 ongeduld
♦voorbeelden:trappelen van ongeduld • brûler d'impatience -
2 smartelijk
1 [tragisch, bitter] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉 douloureux 〈v.: douloureuse〉; 〈 bijwoord〉 douloureusement♦voorbeelden:een smartelijk lijden • une grande souffranceeen smartelijk verlies • une perte douloureuse2 smartelijk naar iets verlangen • attendre qc. avec impatience -
3 smart
♦voorbeelden:1 iets met smart vernemen • apprendre qc. avec douleur〈 spreekwoord〉 gedeelde smart is halve smart • au malheureux fait confort avoir compagnie dans son sort2 met smart op iets, iemand wachten • attendre qc., qn. avec impatience -
4 verlangend
♦voorbeelden: -
5 ongeduld
o -
6 beteugelen
1 brider♦voorbeelden:een oproer beteugelen • réprimer une émeutezijn woede beteugelen • dompter sa rage -
7 branden van ongeduld
branden van ongeduld -
8 branden
1 [algemeen] brûler2 [m.b.t. lamp] être allumé3 [m.b.t. lichaamsdelen] piquer♦voorbeelden:brandende hitte • chaleur brûlantemijn hoofd brandt • j'ai la tête brûlanteeen brandend huis • une maison en flammesde kachel brandt lekker • le poêle brûle bienbrandende liefde • amour ardenteen brandende sigaar • un cigare qui se consumeeen brandend vraagstuk • une question brûlantede zon brandt • le soleil tape (dur)brandend heet • brûlanthij is brandend nieuwsgierig • il est d'une curiosité dévorantehet vuur brandend houden • entretenir le feucognac brandt in de keel • le cognac brûle la gorgehet geld brandt in zijn zak • l'argent lui brûle les doigtsde vraag brandde mij op de lippen • la question me brûlait la langueik brand van (de) dorst • je meurs de soifbranden van ongeduld • brûler d'impatienceII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [algemeen] brûler2 [koffie, cacao, tabak] torréfier3 [alcohol] distiller4 [vastleggen] graver (dans)5 [door vuur bezeren] se brûler♦voorbeelden:1 een gat in een kleed branden • faire un trou dans un tapis (avec une cigarette, etc.)gebrande pinda's • cacahuètes grilléeswierook branden • brûler de l'encenshet brood is zwart gebrand • le pain est carbonisézich aan de kachel branden • se brûler au poêlezich aan brandnetels branden • se piquer aux orties -
9 de kinderen stonden te trappelen van ongeduld
de kinderen stonden te trappelen van ongeduldDeens-Russisch woordenboek > de kinderen stonden te trappelen van ongeduld
-
10 groeien
2 [toenemen] grandir♦voorbeelden:zij is zes pond gegroeid • elle a pris trois kilosgroeien en bloeien • prospérerzijn baard laten groeien • laisser pousser sa barbehet kind moet er nog van groeien • laissez manger cet enfant, il doit encore grandirwat ben je gegroeid! • comme tu as grandi!bramen groeien in het wild • les mûres poussent à l'état sauvage〈m.b.t. personen〉 uit elkaar groeien • s'éloigner, s'écarteruit zijn kleren groeien • grandir au point que les vêtements ne vont pluser zal een goede lerares uit haar groeien • elle fera un bon professeurhet groeien • la croissance→ link=hoofd hoofdmen zag de stapel groeien • on voyait la pile grandir -
11 groeiend ongeduld
groeiend ongeduld -
12 iets met verlangen tegemoet zien
iets met verlangen tegemoet zienattendre qc. avec impatienceDeens-Russisch woordenboek > iets met verlangen tegemoet zien
-
13 iets reikhalzend tegemoet zien
iets reikhalzend tegemoet zienattendre qc. avec impatience -
14 in spanning iets afwachten
in spanning iets afwachtenattendre qc. avec impatience -
15 in, met ongeduld afwachten
in, met ongeduld afwachten -
16 met smart op iets, iemand wachten
met smart op iets, iemand wachtenattendre qc., qn. avec impatienceDeens-Russisch woordenboek > met smart op iets, iemand wachten
-
17 popelen
-
18 reikhalzen
♦voorbeelden:1 iets reikhalzend tegemoet zien • attendre qc. avec impatience -
19 smartelijk naar iets verlangen
smartelijk naar iets verlangenattendre qc. avec impatience -
20 spanning
♦voorbeelden:op het lichtnet staat spanning • il y a du courant sur le réseauspanning voelen • se sentir tenduin spanning iets afwachten • attendre qc. avec impatiencein spanning zitten • être anxieuxiemand in spanning houden • tenir qn. en haleineonder voortdurende spanning staan • être sur les nerfseen film vol spanning • un film plein de suspense
- 1
- 2
См. также в других словарях:
impatience — [ ɛ̃pasjɑ̃s ] n. f. • impacience v. 1190; lat. impatientia 1 ♦ Manque de patience; incapacité habituelle de se contenir, de patienter. L impatience de la jeunesse. ⇒ impétuosité. 2 ♦ Manque de patience pour supporter (⇒ agacement, énervement,… … Encyclopédie Universelle
impatience — Impatience. s. f. Inquietude d esprit, manque de patience. Il a grande impatience d arriver. il attend de vos nouvelles avec impatience. il meurt d impatience que cela soit achevé. il est dans une estrange impatience de sçavoir ce qui luy… … Dictionnaire de l'Académie française
Impatience — Im*pa tience . [OE. impacience, F. impatience, fr. L. impatientia.] The quality of being impatient; lack of endurance of pain, suffering, opposition, or delay; eagerness for change, or for something expected; restlessness; chafing of spirit;… … The Collaborative International Dictionary of English
Impatience — est une émission radiophonique à caractère scientifique diffusée par Radio suisse romande. Animée en 2010 par Nancy Ypsilantis, c est une « émission quotidienne d une heure, dédiée à la science mais également à l’environnement, à la… … Wikipédia en Français
impatience — (n.) c.1200, from O.Fr. impacience (Mod.Fr. impatience) and directly from L. impatientia, from impatiens (see IMPATIENT (Cf. impatient)) … Etymology dictionary
impatience — Impatience, Impatientia. Par impatience, Intolerantia, ablatiuus … Thresor de la langue françoyse
impatience — [n] inability, unwillingness to wait agitation, anger, annoyance, ants in pants*, anxiety, avidity, disquietude, eagerness, edginess, excitement, expectancy, fretfulness, haste, hastiness, heat*, impetuosity, intolerance, irritability,… … New thesaurus
impatience — [im pā′shəns] n. [ME impacience < OFr < L impatientia] lack of patience; specif., a) annoyance because of delay, opposition, etc. b) restless eagerness to do something, go somewhere, etc … English World dictionary
impatience — noun ADJECTIVE ▪ growing ▪ slight ▪ barely concealed ▪ barely controlled … OF IMPATIENCE ▪ hint … Collocations dictionary
impatience — (in pa si an s ) s. f. 1° Manque de patience, soit dans la souffrance d un mal, soit dans l attente de quelque bien. • Ses filles sont encore en leurs tendres années, Et déjà leurs appas ont un charme si fort Que les rois les plus grands du… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
IMPATIENCE — s. f. Manque de patience ; sentiment d inquiétude que l on éprouve, soit dans la souffrance d un mal, soit dans l attente de quelque bien. L impatience dans les maux, dans les douleurs. Souffrir avec impatience la maladie, la mauvaise fortune. Il … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)