-
1 mattock
-
2 dibble
n. houweel, hak (graafwerktuig)--------v. poten/planten met een plantboordibble1[ dibl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————dibble2〈 werkwoord〉1 poten/planten (met een plantboor) -
3 hack
n. jaap; snee; droge hoest; taxi; schrijver--------v. hakken, houwen, fijnhakken, kraken; paardrijden; een taxi rijden; tolereren, behandelen; droog hoesten; illegaal een computersysteem indringen; nieuwe computeprogramma's schrijvenhack1[ hæk]1 houw ⇒ snee, jaap; trap(wond)♦voorbeelden:————————hack21 kuchen1 hakken ⇒ houwen, een jaap geven3 kraken ⇒ een computerkraak plegen, hacken♦voorbeelden:hack off a branch • een tak afkappenhack at something • in iets hakken, op iets in houwen -
4 pickax
-
5 pickaxe
-
6 dibber
n. houweel, hak (graafwerktuig) -
7 piolet
n. hak, houweel (van bergbeklimmers)
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский