-
101 Nutzen
Nutzen〈m.; Nutzens〉♦voorbeelden:1 von etwas Nutzen haben • van iets nut, voordeel hebbenaus etwas (einen, seinen) Nutzen ziehen • met iets zijn voordeel doenetwas mit Nutzen verkaufen • iets met winst verkopenich habe das Buch mit viel Nutzen gelesen • het lezen van dat boek is erg nuttig voor mij geweestvon Nutzen sein • van nut zijn -
102 Pflicht
〈v.; Pflicht, Pflichten〉♦voorbeelden: -
103 Rage
Rage〈v.; Rage〉♦voorbeelden: -
104 Schuhsohle
Schuhsohle〈v.〉♦voorbeelden:1 〈informeel; figuurlijk〉 danach habe ich mir die Schuhsohlen abgelaufen • daarvoor heb ik de zolen van mijn schoenen gelopen -
105 Schuld
〈v.; Schuld, Schulden〉♦voorbeelden:Schuld an allem haben • overal de schuld van zijndie Schuld auf jemanden abwälzen, schieben • iemand de schuld geven, de schuld op iemand gooienich habe Schuld daran • het is mijn schuld, ik heb er debet aansich in Schulden stürzen • zich in (de) schulden stekenohne meine Schuld • buiten mijn schuldSchuld und Buße, Sühne • schuld en boete -
106 Sperre
Sperre〈v.; Sperre, Sperren〉1 afsluiting ⇒ sluit-, slagboom, hek, blokkeerinrichting2 versperring, blokkade, blokkering 〈ook van gelden enz.〉♦voorbeelden:4 eine Sperre verhängen über eine Sache • een verbod voor iets uitvaardigen, iets verbieden, blokkeren -
107 Zeit
〈v.; Zeit, Zeiten〉♦voorbeelden:eine Zeit lang • een tijdlang, een poos(je)auf längere Zeit verreisen • voor vrij lange tijd op reis gaan(ach) du liebe Zeit! • heremijntijd!, lieve hemel!〈 sport en spel〉 die Zeit abnehmen • de tijd nemen, klokkeneine Zeit festsetzen • een tijdstip vaststellenlass dir Zeit! • neem er de tijd voor!an gewissen Zeiten • op bepaalde tijdenes ist an der Zeit, etwas zu unternehmen • het is tijd iets te ondernemener ist Beamter auf Zeit • hij is ambtenaar in tijdelijke dienstauf lange Zeit • voor (een) lange tijd〈 informeel〉 ich habe genug für alle Zeiten • ik heb voor altijd, voor mijn hele leven genoegin nächster Zeit • binnenkortmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaanmit der Zeit gewöhnt man sich daran • mettertijd raak je eraan gewendzwei Wochen über die Zeit • twee weken over de termijnum diese Zeit sollte er schon schlafen • op dit uur moest hij eigenlijk al slapenum welche Zeit? • hoe laat?das Baby kam vor der Zeit • de baby kwam te vroegvor grauen Zeiten • in het grijze, grauwe verledenzu Zeiten, zur Zeit, zu der Zeit meines Urgroßvaters • in de tijd van mijn overgrootvaderzu aller Zeit, zu allen Zeiten • altijd, te allen tijdezu bestimmten Zeiten • op gezette tijdenzu der Zeit war ich außer Landes • in die tijd was ik in het buitenlandzu gegebener Zeit • te zijner tijdzu jeder Zeit • te allen tijde, altijdzu seiner Zeit • in zijn tijd, toen hij nog leefdezur Zeit Luthers • ten tijde, in de tijd van Lutherzurzeit, 〈 oude spelling〉zur Zeit ist das Wetter schön • op het ogenblik, momenteel is het mooi weerzur rechten Zeit • op het juiste ogenblik〈 spreekwoord〉 wer nicht kommt zur rechten Zeit, der bekommt, was übrig bleibt • wie niet past op zijn tijd, die is zijn maaltijd kwijt -
108 Zeug
〈o.; Zeug(e)s, Zeuge〉1 prul, rommel ⇒ spullen, gerei3 〈 scheepvaart〉tuigage, takelage♦voorbeelden:ich habe mein ältestes Zeug angezogen • ik heb mijn oudste kloffie aangetrokkenalbernes Zeug treiben • gekke, domme dingen doen¶ er arbeitete, fuhr, was das Zeug hielt • hij werkte, reed zo hard (als) hij kon〈 informeel〉 jemandem etwas am Zeug flicken • (a) iemand een loer draaien; (b) iemand iets aanwrijvensich für jemanden, etwas ins Zeug legen • zich voor iemand, iets erg inzettenmit jemandem scharf ins Zeug gehen • met iemand niet bepaald zachtzinnig omgaaner hat, in ihm steckt das Zeug zu einem guten Zimmermann • hij heeft de capaciteiten om een goed timmerman te worden -
109 Ziel
〈o.; Ziel(e)s, Ziele〉♦voorbeelden:1 das Ziel der Reise • het doel, de bestemming van de reisjemandem ein gutes Ziel bieten • voor iemand een goed doelwit vormenich habe mir ein Ziel gesetzt, gesteckt • ik heb mij een doel gesteldjemanden für seine Ziele einspannen • iemand voor zijn karretje spannen2 eine Sache auf Ziel verkaufen • iets op krediet, rekening verkopen -
110 abbrausen
abbrausen1 wegstuiven ⇒ wegschieten, zich uit de voeten makenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
111 abdarben
-
112 abgewöhnen
abgewöhnen♦voorbeelden: -
113 abstehen
abstehen♦voorbeelden:〈 overgankelijk werkwoord〉 ich habe mir die Beine abgestanden • ik heb staan wachten tot ik een ons woog -
114 abtreten
abtreten1 zich verwijderen, weg-, afgaan♦voorbeelden:die Soldaten traten ab • de soldaten rukten inII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
115 anders
anders♦voorbeelden:1 anders geartet • van een andere aard, andersoortigich habe mich anders besonnen • ik ben van gedachten veranderdes wird noch anders kommen • dat wordt nog wel anders〈 informeel〉 mir wurde ganz anders • ik werd niet goed, onwelich konnte nicht anders, ich musste lachen • ik kon mijn lach niet inhoudenanders als • anders dananders als Karl, gab er … • in tegenstelling tot Karel, gaf hij …¶ wenn anders • indien althans, indien tenminste -
116 angucken
-
117 ankratzen
ankratzen1 krassen maken op, bekrassen ⇒ licht beschadigen♦voorbeelden:1 die Hand ist leicht angekratzt • de hand is licht geschaafd, geschramd♦voorbeelden:1 ich habe mir einen Freund, ein Mädchen angekratzt • ik heb een vriendje versierd, meisje opgescharreldsich beim Chef ankratzen • bij de chef in de gunst trachten te komen -
118 anschauen
anschauen1 aankijken, bekijken♦voorbeelden:jemanden prüfend anschauen • iemand onderzoekend aankijken -
119 aufhauen
aufhauen1 met een smak vallen, neerkomenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (open)hakken, (open)kappen♦voorbeelden: -
120 auflaufen
auflaufenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉4 〈 scheepvaart〉vastlopen, stranden♦voorbeelden:2 die Schuld ist auf 10.000 Mark aufgelaufen • de schuld is tot 10.000 mark opgelopen3 auflaufendes Wasser • stijgend water, opkomend tij♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
HABE — pro have vel ave, in Inscr. LL. in Cod. Theodos, Habe Posthumiane caressime nobis: Have Marcelline. Sic apud Trebell. Pollion. in Claud. acclamat Senator Claudi Dux fortissime, habeas virtutibus tuis, h. e. χαῖροις ἂν, seu χαῖρε, uti docuit… … Hofmann J. Lexicon universale
Habe — Habe, so v.w. Besitzthum, daher Fahrende H. (Fahrniß), das in beweglichen Sachen, Liegende H., das in unbeweglichen Eigenschaften bestehende Vermögen … Pierer's Universal-Lexikon
Habe — Ha|be [ ha:bə], die; (geh.): jmds. gesamtes Eigentum; alles, was jmd. hat, besitzt: unsere einzige Habe war das, was wir am Körper trugen; ihre ganze Habe ging verloren. Syn.: ↑ Besitz, Geld und Gut (geh.), ↑ Hab und Gut (geh.), Habseligkeiten… … Universal-Lexikon
Habe — Hab und Gut: alles Besitztum. Das Substantiv Habe bezeichnet Besitztum jeder Art im allgemeinsten Sinne; z.B. in Luthers Bibelübersetzung: »Also nahm Abram sein Weib Sarai und Lot ... mit aller ihrer Habe, die sie gewonnen hatten ...« (Gen 12, 5) … Das Wörterbuch der Idiome
Habe — 1. Die hab ist wie der haber (Besitzer). – Franck, II, 135a; Egenolff, 145b; Eyering, I, 692 u. 810; Petri, II, 130; Gruter, I, 20; Pistor., IX, 13; Salier, 187; Simrock, 4164; Eiselein, 267; Körte, 2491. 2. Die Habe hat kein Geleit. – Graf, 110 … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Habé — Infobox Settlement name = Habé official name = other name = native name = nickname = settlement type = total type = motto = imagesize = image caption = flag size = image seal size = image shield = shield size = image blank emblem = blank emblem… … Wikipedia
Habe — haben: Das gemeingerm. Verb (mhd. haben, ahd. habēn, got. haban, engl. to have, schwed. hava) gehört zu der Wortgruppe von ↑ heben und beruht auf einem Bedeutungswandel von »fassen, packen« zu »halten, haben«. Es ist nicht mit lat. habere… … Das Herkunftswörterbuch
HABE — Este artículo o sección necesita referencias que aparezcan en una publicación acreditada, como revistas especializadas, monografías, prensa diaria o páginas de Internet fidedignas. Puedes añadirlas así o avisar al … Wikipedia Español
Habe — Dieser Artikel beschäftigt sich mit dem Begriff Besitz, die gleichnamige Gemeinde im Landkreis Ludwigslust siehe unter Besitz (Mecklenburg). Der Begriff Besitz bezeichnet im Sachenrecht die tatsächliche Herrschaft einer Person über eine Sache… … Deutsch Wikipedia
Habe — Haoussa Cet article concerne la langue haoussa. Pour le peuple haoussa, voir Haoussas. Le haoussa (aussi appelé hausawa, hausa, abakwariga, mgbakpa, habe, kado) est une des principales langues commerciales d Afrique de l Ouest; elle est… … Wikipédia en Français
Habe — Besitz[tum], Eigentum, Habseligkeiten, Haus und Hof, irdische Güter, Schätze; (geh.): Eigen, Geld und Gut, Hab und Gut; (ugs.): Siebensachen; (veraltet): Habschaft. * * * Habe,die:1.⇨Besitz(1)–2.HabundGut:⇨Besitz(1)… … Das Wörterbuch der Synonyme