-
1 scintillation
-
2 sparkle
n. vonk; bliksem--------v. vonken schieten; fonkelen; tintelen; mousseren; doen glimmensparkle1[ spa:kl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————sparkle2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:sparkling wine • mousserende wijn -
3 twinkle
n. glans, schittering--------v. schitteren, glanzentwinkle1[ twingkl] 〈 zelfstandig naamwoord〉3 trilling♦voorbeelden:the twinkle of the stars • het schitteren/fonkelen van de sterrena mischievous twinkle • een guitige flikkering————————twinkle23 trillen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 twinkling of the stars
de fonkeling van de sterren
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский