-
1 push
n. druk; compressie; aanval; initiatief; hulp--------v. duwen; wegduwen; drukken; initiatief nemen; hasjiesj verkopenpush1[ poesj]1 duw ⇒ stoot, zet, ruk♦voorbeelden:〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 at a push • als het echt nodig is, in geval van nood2 druk ⇒ nood, crisis♦voorbeelden:1 to get a job like that you need a lot of push • om zo'n baan te krijgen moet je heel wat aankunnen2 if/when it comes/came to the push • als het erop aankomt/aankwam————————push21 duwen ⇒ stoten, schuiven, dringen2 vorderingen maken ⇒ vooruitgaan, doorgaan, verder gaan3 zich (uitermate) inspannen ⇒ doorzettingsvermogen/ondernemingslust hebben♦voorbeelden:2 push ahead/along/forward/on • (rustig) doorgaan/verder gaanpush by/past someone • iemand voorbijdringenpush ahead/along/forward/on with • vooruitgang boeken/opschieten metII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stimuleren ⇒ bevorderen, promoten, voorthelpen, pushen3 druk uitoefenen op ⇒ lastig vallen, aandringen bij♦voorbeelden:1 push the button • op de knop/bel drukkenpush the car • de auto aanduwenpush a door open • een deur openduwenhe pushes the matter too far • hij drijft de zaak te ver doordon't push your sister to take that decision • zet je zus niet aan tot dat besluitpush one's way through a crowd • zich een weg banen door een menigteI pushed myself to do it • ik dwong mezelf het te doen〈informeel; figuurlijk〉 push someone about/around • iemand ruw/slecht behandelen; iemand commanderen, iemand met minachting behandelenthey pushed our work aside • ze schoven ons werk terzijde; 〈 figuurlijk〉 ze gaven ons werk geen kanspush back one's hair • zijn haar naar achteren strijkenpush back the enemy • de vijand terugdringenhe was pushed down • hij werd ondergeduwdpush oneself forward • zich op de voorgrond dringenpush someone forward as a candidate • iemand als kandidaat naar voren schuivenpush over a lady • een dame omverlopenpush over a table • een tafel omgooienthat pushed prices up • dat joeg de prijzen omhoogpush someone into action • iemand tot actie dwingenthe disaster pushed all other news off the front pages • de ramp verdrong al het andere nieuws van de voorpagina'spush one's work onto someone else • zijn werk op iemand anders afschuiven/aan iemand anders opdringenshe pushed him to the verge of suicide • ze dreef hem bijna tot zelfmoordpush oneself • zichzelf promoten, zichzelf weten te verkopen3 don't push your luck (too far)! • stel je geluk niet te veel op de proef!he is pushed (for time/money) • hij heeft bijna geen tijd/geld, hij zit krap (in zijn tijd/geld)he pushed me for money • hij probeerde geld van mij los te krijgen¶ push home • uitvoeren, toedienen, krachtig ondernemen/uiteenzettenthe attack was pushed home with considerable force • de aanval werd met veel kracht uitgevoerd -
2 hang
n. (op)hangen--------v. ophangen; afhankelijk zijn; (in computers) blijft steken; ophouden te werkenhang1[ hæng] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————hang21 hangen4 aanhangen ⇒ zich vastklemmen, vast (blijven) zitten5 afhellen7 onbeslist/onzeker zijn♦voorbeelden:don't hang about/(a)round me • hang niet zo om me heenhang on someone's lips • aan iemands lippen hangenshe hung on(to) his every word • zij was één en al oorhang onto something • proberen te (be)houdenhang over one's head • iemand boven het hoofd hangen〈 informeel〉 hang! • verdomme!→ hang about hang about/, hang around hang around/, hang back hang back/, hang on hang on/, hang out hang out/, hang round hang round/, hang together hang together/, hang up hang up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:hang someone for murder • iemand wegens moord ophangenhe hanged himself • hij verhing zich3 hang one's head (in shame/guilt) • het hoofd (schuldbewust/vol schaamte) laten hangen〈 informeel〉 hang it (all)! • naar de hel ermee!〈 informeel〉 well, I'm hanged! • wel, verdomme!hang something on someone • iemand de schuld van iets geven
См. также в других словарях:
give onto — ˈgive onto [transitive] [present tense I/you/we/they give onto he/she/it gives onto present participle giving onto past tense gave onto past … Useful english dictionary
give onto — phrasal verb [transitive] Word forms give onto : present tense I/you/we/they give onto he/she/it gives onto present participle giving onto past tense gave onto past participle given onto formal give onto something if something such as a door or… … English dictionary
give on to — (or into) Brit. (of a window, door, corridor, etc.) overlook or lead into a plate glass window gave on to the roof * * * give on to (also give onto) [phrasal verb] give on to (something) also give onto ( … Useful english dictionary
give — give1 W1S1 [gıv] v past tense gave [geıv] past participle given [ˈgıvən] ▬▬▬▬▬▬▬ 1¦(present or money)¦ 2¦(put something in somebody s hand)¦ 3¦(let somebody do something)¦ 4¦(tell somebody something)¦ 5¦(make a movement/do an action)¦… … Dictionary of contemporary English
give — give1 [ gıv ] (past tense gave [ geıv ] ; past participle giv|en [ gıvn ] ) verb *** ▸ 1 provide someone with something ▸ 2 make someone owner of something ▸ 3 put medicine in someone ▸ 4 cause effect/experience ▸ 5 communicate ▸ 6 perform action … Usage of the words and phrases in modern English
give — I UK [ɡɪv] / US verb Word forms give : present tense I/you/we/they give he/she/it gives present participle giving past tense gave UK [ɡeɪv] / US past participle given UK [ˈɡɪv(ə)n] / US *** 1) [transitive] to put something in someone s hand, or… … English dictionary
give on onto something — ˈgive on to/onto sth derived no passive (BrE) to have a view of sth; to lead directly to sth • The bedroom windows give on to the street. • This door gives onto the hall. Main entry … Useful english dictionary
give — [giv] vt. gave, given, giving [ME given (with g < ON gefa, to give), yeven < OE giefan, akin to Ger geben < IE base * ghabh , to grasp, take > L habere, to have: the special Gmc sense of this base results from its use as a substitute… … English World dictionary
give on to something — ˈgive on to/onto sth derived no passive (BrE) to have a view of sth; to lead directly to sth • The bedroom windows give on to the street. • This door gives onto the hall. Main entry … Useful english dictionary
give — 1 verb past tense gavepast participle given PROVIDE/SUPPLY 1 (T) to provide or supply someone with something: give sb sth: Researchers were given a 10,000 grant to continue their work. | Can you give me a ride to the office on Tuesday? | He went… … Longman dictionary of contemporary English
give — givable, giveable, adj., n. givee, n. giver, n. /giv/, v., gave, given, giving, n. v.t. 1. to present voluntarily and without expecting compensation; bestow: to give a birthday present to someone. 2. to hand to someone: Give me that plate, please … Universalium