-
1 verbal diarrhoea
-
2 бахвальство
ngener. opschepperij, gebluf, gepoch, gesnork, gezwets, grootspraak, pocherij -
3 хвастовство
ngener. opschepperij, gesnork, bluf, blufferij, dikdoenerij (A.H. van den Baar), gebluf, gebral, gepoch, gepronk, geschetter, gesnoef, geurmakerij, gezwets, grootdoenerij, grootspraak, pocherij, praalzucht, pralerij, snoeverij -
4 blah
-
5 cringe
v. terugdeinzen, terugspringen, inkrimpen; zich vernederen[ krindzj]1 ineenkrimpen ⇒ terugdeinzen, terugschrikken♦voorbeelden: -
6 diarrhoea
-
7 his foolish talk makes me cringe
-
8 hot air
-
9 hot
adj. heet, warm; pikant, scherp; dat een discussie uitlokt; vers (met betrekking tot kleuren) heel licht, intense (zoals een "fel roze jurk"; opwindend, nieuw; gewelddadig, vurig (over muizek, enz.); (Slang) boos, woedend (Bv. "Pas op, de baas is woedend"); (Slang) gestolen ( Bv. "Tom heeft DVD apparatuur gestolen"); (Slang) lichamelijk aantrekkelijk--------adv. vol enthousiasme, vol vuurhot1[ hot] 〈bijvoeglijk naamwoord; hotter〉1 heet ⇒ warm, gloeiend; scherp, pikant; vurig, hartstochtelijk; heetgebakerd; 〈 informeel〉 geil, opgewonden; 〈informeel; techniek, technologie〉 radioactief♦voorbeelden:〈 voornamelijk meervoud〉 hot flush, 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉hot flash • opvlieger, opvlieging〈 slang〉 hot number • hete meid/bliksemwith two policemen in hot pursuit • met twee agenten op zijn hielen/in een wilde achtervolginghot spring/well • heet/warmwaterbrongo hot and cold • het (beurtelings) warm en koud krijgenhot and bothered • geërgerd, geprikkeldam I getting hot? • word ik warm? 〈 al radend〉like a cat on hot bricks/ 〈 Amerikaans-Engels〉 a hot tin roof • benauwd, niet op zijn gemaksell like hot cakes • als warme broodjes de winkel uitvliegenget hot under the collar • in drift/woede ontstekenstrike while the iron is hot • het ijzer smeden als het heet isa hot potato • een heet hangijzerdrop someone like a hot potato/coal • iemand als een baksteen laten vallenbe hot on someone's track/trail • iemand na op het spoor zijn/op de hielen zittenbe in/get into hot water • in de problemen zitten/rakenmake it/the place/things (too) hot for someone • iemand het vuur na aan de schenen leggennot so hot • niet zo goed/geweldighot on astrology • gek op/bedreven in astrologie————————hot2〈 bijwoord〉1 heet♦voorbeelden: -
10 verbal
adj. mondeling--------n. mondeling; woordelijk, letterlijk; in woord(en), van woorden, woord(en-), verbaal; werkwoordelijk[ və:bl]1 mondeling ⇒ gesproken, verbaal2 van/met betrekking tot woorden ⇒ woord(en)-♦voorbeelden: -
11 waffle
n. wafel; taart; gedaas, gezwam--------v. wauwelen, kletsenwaffle1[ wofl] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 wafel————————waffle2〈 werkwoord〉 〈Brits-Engels; informeel〉 -
12 wind
n. wind; storm; ademhaling; blaasinstrument; wind (laten); tip; praat zonder inhoud; neiging--------n. wind; windstreek; tocht; lucht, reuk; adem; de blaasinstrumenten; de blazers; doelloos gepraat, gezwets--------v. omdraaien; kronkelen; verkrommen; omwikkelen, omwinden; binden; omgewikkeld worden; van richting veranderen--------v. uit laten luchten; in een blaasinstrument blazen; ruikend zoeken; moeilijk ademen; verademenwind1[ wajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slag ⇒ (om)wenteling, draai————————wind21 wind ⇒ luchtstroom, tocht; rukwind♦voorbeelden:fair wind • gunstige windfling/throw something to the winds • iets in de wind slaan/veronachtzamen(sail) close to the/near the wind 〈 scheepvaart〉 • scherp (bij de wind) (zeilen); 〈 figuurlijk〉de grens van het oirbare/toelaatbare (raken)there's something in the wind • er is iets gaande/aan de hand♦voorbeelden:〈 informeel〉 get/have the wind up • hem knijpen, in de rats zittenget one's second wind • er weer tegenaan kunnen♦voorbeelden:¶ to the (four) winds • in het rond, alle kanten op————————wind3♦voorbeelden:————————wind4♦voorbeelden:1 winden ⇒ spoelen, draaien♦voorbeelden:1 zich slingerend banen ⇒ door/indringen2 winden ⇒ wikkelen, (op)rollen♦voorbeelden:wind back • terugspoelenwind in • binnen/inhalen 〈 van vis(lijn)〉————————wind5 -
13 tarradiddle
n. waardeloos of saai gesprek of schrijven, kletspraatje,,\\ gezwets,; leugen, onwaarheid -
14 caquet
-
15 plein
plein1 [plẽ]〈m.〉1 (het) vol zijn ⇒ volheid, (het) gevuld zijn2 maximum ⇒ grens, limiet♦voorbeelden:plein de la mer • vloedtrain qui roule à plein • volledig bezette treinen plein • preciesla bombe est tombée en plein sur la gare • de bom is precies op het station gevallenle candidat a fait le plein de ses voix • de kandidaat heeft alle mogelijke stemmen binnengehaald————————plein2 [plẽ]2 volkomen ⇒ volledig, geheel♦voorbeelden:une femelle pleine • een drachtig wijfjeune journée pleine • een drukke dagvisage plein • vollemaansgezichtplein à craquer • propvolêtre plein de qc. • vol zijn van ietsau sens plein du mot • in de volle zin van het woord————————plein3 [plẽ]〈bijwoord; ook voorzetsel〉1 vol(op) ⇒ veel, plenty♦voorbeelden:sonner plein • een volle klank hebbentout plein • uiterstc'est mignon tout plein • het is hartstikke leukavoir plein d' argent • geld zat hebbentout plein de • hartstikke veel→ botte1. adj1) vol (met), gevuld (met)2) massief3) volkomen, volledig2. advvolop, veel -
16 elle me soûle avec ses discours
elle me soûle avec ses discoursDictionnaire français-néerlandais > elle me soûle avec ses discours
-
17 n'en jetez plus, la cour est pleine
n'en jetez plus, la cour est pleineDictionnaire français-néerlandais > n'en jetez plus, la cour est pleine
-
18 soûler
-
19 Geschwafel
-
20 Geschwätz
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Flanders — Flandre and Flandern redirect here. For the ships, see SS Flandre and SS Flandern. For other uses, see Flanders (disambiguation). Flanders Vlaanderen (Dutch) Flandre (French) Region of Be … Wikipedia