-
61 aufschwemmen
aufschwemmen♦voorbeelden: -
62 beleidigen
beleidigen♦voorbeelden: -
63 das steht dir schlecht zu Gesichte
das steht dir schlecht zu Gesicht(e)dat staat je slecht, past slecht bij jouWörterbuch Deutsch-Niederländisch > das steht dir schlecht zu Gesichte
-
64 drall
-
65 dumm
〈 dümmer, (am) dümmst(en)〉4 onaangenaam ⇒ naar, pijnlijk♦voorbeelden:1 immer wieder einen Dummen finden • steeds weer iemand vinden, die erin traptdumm geboren, nichts dazugelernt • hopeloos domder Dumme sein • de klos zijndu willst mich wohl für dumm verkaufen • je denkt zeker dat ik achterlijk bendümmer, als die Polizei erlaubt • te dom om voor de duivel te dansensich dumm und dämlich suchen • zich suf zoeken〈 spreekwoord〉 die dümmsten Bauern haben die größten Kartoffeln • het domste hoofd krijgt het beste kussenein dummes Gesicht machen • heel onnozel kijkendummes Zeug reden • onzin verkopensich dumm stellen • zich van den domme houdendas hätte dumm ausgehen können • dat had vervelend kunnen aflopener ist mir dumm gekommen • hij is brutaal tegen mij gewordenschließlich wurde es mir zu dumm • ten slotte werd het me al te bont, te bar -
66 entstellen
entstellen1 misvormen, -maken ⇒ verbasteren2 verkeerd voorstellen, verdraaien♦voorbeelden:einen Namen entstellen • een naam verbasteren -
67 falten
-
68 fächeln
fächeln1 (zachtjes) toewaaien, toeblazen♦voorbeelden:ich fächelte mir die Stirn • ik waaide mijn voorhoofd koelte toe -
69 grau
2 grijs, officieus ⇒ semi-officieel♦voorbeelden:1 grau meliert • met grijs ertussen(door), peper-en-zoutkleurigsie wurde grau im Gesicht • ze trok wit weg, kreeg een grauwe kleurgrau in grau • helemaal grijsblau und grau kariert • blauwgrijs geruit -
70 kugeln
kugelnI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 rollen, tollen, rollebollen♦voorbeelden: -
71 mitteilen
mitteilen♦voorbeelden:1 hierdurch teile ich Ihnen mit, dass … • bij dezen deel ik u mee, dat …2 seine Augen teilen seinem Gesicht einen freundlichen Ausdruck mit • zijn ogen geven zijn gezicht een vriendelijke uitdrukking1 zich verspreiden over, overslaan op♦voorbeelden: -
72 pfiffig
-
73 schneiden
schneidenII 〈 overgankelijk werkwoord〉7 〈 film, communicatie( media)〉cutten, monteren♦voorbeelden:die Straßen schneiden sich • de straten, wegen kruisen elkaardie Luft ist zum Schneiden • de lucht is om te snijden -
74 treiben
treiben♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 sich treiben lassen • zich (willoos) door de stroom laten meevoeren; 〈 ook〉 zich laten gaan〈 figuurlijk〉 wohin werden die Dinge noch treiben? • hoe zullen de zaken zich ontwikkelen?der Saft trieb ins Holz • het sap schoot in het houtdie Hefe treibt • de gist rijstII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 doen aan, uitoefenen ⇒ (be)drijven, beoefenen♦voorbeelden:1 einen Kreisel treiben • een tol zwepen, aandrijvendas Wasser treibt das Rad • het water drijft het rad (aan)man muss ihn immer treiben! • je moet steeds achter hem aan zitten!〈 onpersoonlijk werkwoord〉 es treibt mich • ik (ge)voel de behoefte, ik voel me gedrevenwas mag ihn wohl treiben? • wat mag, zou hem toch bezielen?einen Reifen auf ein Fass treiben • een hoepel om een vat slaandie Wut wurde bis zur Siedehitze getrieben • de woede steeg tot het kookpuntetwas durch ein Sieb treiben • iets door een zeef haleneinen Nagel in die Wand treiben • een spijker in de muur drijven, slaandie Preise in die Höhe, nach oben treiben • de prijzen opdrijvendas trieb ihm den Zorn ins Gesicht • hij werd rood van kwaadheid (daardoor)das Vieh ins, zu Tal treiben • het vee naar het dal drijvenDemonstranten von der Straße treiben • demonstranten van de straat af-, verjagen, verdrijvenjemanden zur Arbeit treiben • iemand aan het werk zettenjemanden zur Eile treiben • iemand tot spoed aanzettenjemanden zur Verzweiflung treiben • iemand wanhopig maken2 Gymnastik treiben • (aan) gymnastiek doen, gymmenein Handwerk treiben • een ambacht uitoefenenLuxus treiben • in grote luxe levenSpionage treiben • aan spionage doen, spionerenSport treiben • aan sport doen, sportenein Studium treiben • een studie doen, studerenVorsorge treiben • voorzorgsmaatregelen treffen3 was treibst du den ganzen Tag? • wat doe jij zoal de hele dag?was treibt ihr (denn) hier? • wat voeren, spoken jullie hier uit?so darf, kann er es nicht mehr lange treiben • zo mag, kan hij niet lang meer blijven doorgaanes wüst treiben • woest tekeergaan, (lelijk, danig) huishoudenes schlimm, übel mit jemandem treiben • iemand slecht behandelen〈 informeel〉 es mit allerhand Männern treiben • zich met allerlei mannen afgeven, inlaten -
75 versorgt
versorgt♦voorbeelden: -
76 verzerren
verzerren1 vertrekken ⇒ verwringen, vervormen3 vertekenen ⇒ een verkeerd beeld, karikatuur geven van♦voorbeelden: -
77 zerfurchen
-
78 zerklüftet
-
79 zerknittern
zerknittern♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Gesicht [2] — Gesicht (Gesichtssinn, Visus), das Vermögen, zu sehen, die Gesamtheit der Verrichtungen des Auges, vermöge deren wir uns in der Außenwelt mittels des Lichts zu orientieren vermögen. Das Auge verdankt die Fähigkeit der Lichtempfindung dem Sehnerv … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Gesicht — • Gesicht das Gesicht verlieren sich blamieren, sich eine Blöße geben, sich bloßstellen, eine schlechte Figur abgeben/machen, sich kompromittieren, sich lächerlich machen, seine schwache Stelle zeigen, sich unmöglich machen, sich zum Gespött… … Das Wörterbuch der Synonyme
Gesicht [2] — Gesicht, 1) (Facies), der Vordertheil des Kopfes, sofern er im äußeren Anblick mit einem eigenen Eindruck erscheint, auch bei Thieren, bes. bei Pferden, am meisten bei Affen; vorzüglich aber der am Menschenkopf, weder von Natur durch das… … Pierer's Universal-Lexikon
Gesicht — Gesicht: Mhd., ahd. gesiht »das Sehen, Anblicken; Gesehenes, Anblick; Erscheinung, Vision; Aussehen, Gestalt; Antlitz«, niederl. gezicht »Anblick; Blick; Aussicht; Gesicht, Miene«, aengl. gesihđ »das Sehen; Anblick; Erscheinung, Vision« gehören… … Das Herkunftswörterbuch
Gesicht [1] — Gesicht, 1) das Sehvermögen, s. Gesicht (Visus) 2); 2) die Sphäre, die im Blick überschaut wird; in dieser Hinsicht sagt man: ein kurzes G. etc.; 3) eine Nähe, in der man gesehen wird, od. gesehen werden kann … Pierer's Universal-Lexikon
Gesicht [1] — Gesicht (Angesicht, Antlitz, Facies, Vultus), die vordere Kopfpartie, die hauptsächlich die Sinnesorgane und Mundhöhle umfaßt und oben durch die Stirn, unten durch den Unterkiefer abgeschlossen wird. Beim Menschen reicht das G. von der vordern… … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Gesicht [3] — Gesicht (Mehrzahl: Gesichte), soviel wie Vision (s.d.), eine Erscheinung, die man nicht in Wirklichkeit als etwas außen Vorhandenes erschaut, sondern nur infolge erregter Einbildungskraft zu sehen vermeint. Vgl. Zweites Gesicht … Meyers Großes Konversations-Lexikon
Gesicht — Gesicht, Angesicht, Antlitz (Facĭes), die aus Stirnbein, den Schläfenbeinen, den 14 Gesichtsknochen (davon 6 paarig), den Zähnen und zahlreichen Muskeln gebildete vordere Fläche des Kopfes. Die Muskeln bewirken durch ihre Zusammenziehungen Falten … Kleines Konversations-Lexikon
Gesicht — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Bsp.: • Sie konnte mir nicht ins Gesicht sehen … Deutsch Wörterbuch
Gesicht — Gesicht, siehe Auge … Damen Conversations Lexikon
Gesicht — Gesicht, Angesicht (facies), die vordere Fläche des Kopfs, auf der die verschiedenartigsten und wichtigsten Organe und Theile sich vereint finden: Stirne, Augen mit Augenbrauen und Augenlidern, Nase, Wangen, Mund mit Lippen u. Zähnen, Unterkiefer … Herders Conversations-Lexikon