-
1 galoper
galoper [gaaloppee]1 galopperen ⇒ heen en weer rennen, (rond)draven♦voorbeelden:ne pas galoper après le vin • niet zo weg zijn van wijngaloper derrière qn. • achter iemand aanrennenII 〈 overgankelijk werkwoord〉v -
2 galopade
galopade [gaaloppaad]〈v.〉1 (het) galopperen ⇒ ritje te paard, gegaloppeer♦voorbeelden:f1) gegaloppeer2) gedraaf
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский