-
1 verdienen
gagner, mériter, remporter -
2 winnen
1 [algemeen] gagner2 [door inspanning verkrijgen] extraire♦voorbeelden:een prijs winnen • remporter un prixeen proces winnen • gagner un procèszich gewonnen geven • s'avouer vaincuwie heeft (er, het) gewonnen? • qui a gagné?aan invloed winnen • gagner en importancewinnen bij het kaarten • gagner aux carteswinnen met 7-2 • gagner par 7 à 2van iemand winnen • battre qn.iemand voor zich winnen • gagner qn. à sa causeiemand winnen voor een zaak • gagner qn. à une cause2 ertsen winnen uit … • extraire du minerai de …bijen winnen honing • les abeilles produisent du miel→ link=wagen wagen² -
3 kost
♦voorbeelden:de kosten van levensonderhoud • le coût de la vietegen hoge kosten • à grands fraisvaste kosten • charges fixesvrij van alle kosten • tous frais payésvrij van kosten • francobijdragen in de kosten • participer aux fraisde kosten dragen • supporter les fraisveel kosten meebrengen • entraîner de grosses dépenseskosten noch moeite sparen • ne pas épargner sa peineer zijn geen kosten aan deze onderneming verbonden • cette entreprise n'occasionne pas de fraisde kosten eruit halen • rentrer dans ses fraisiemand op kosten jagen • pousser qn. à la dépenseop kosten van het rijk, van de zaak • aux frais de l'Etat, de l'entrepriseniet op de kosten kijken • ne pas regarder à la dépenseop iemands kosten leven • vivre aux crochets de qn.uit de kosten zijn • être sorti des frais〈 spreekwoord〉 de kost gaat voor de baat uit • pour gagner de l'argent, il faut en dépenserde dagelijkse kost • l'ordinaireeenvoudige kost • cuisine simplezware kost • aliments bourratifsde kost verdienen • gagner sa vieik zou ze niet graag de kost willen geven, die … • ceux qui … sont légionaan de kost komen • gagner sa viebij iemand in de kost zijn • être en pension chez qn.wat doe jij voor de kost? • qu'est-ce que tu fais dans la vie?doe jij ook eens wat voor de kost! • mets la main à la pâte!ten koste van zijn leven • au prix de sa viegeestig zijn ten koste van iemand anders • faire de l'esprit aux dépens de qn. -
4 verdienen
1 [in geld verwerven] gagner2 [waard zijn] mériter♦voorbeelden:er iets aan verdienen • y gagner qc.op die auto heb ik 1000 gulden verdiend • j'ai fait un bénéfice de 1000 florins sur cette voitureze verdient ontslagen te worden • elle mérite d'être renvoyée〈 ironisch〉 dat heeft hij niet aan haar verdiend • il n'a pas mérité qu'elle lui fasse une chose pareille1 [salaris ontvangen] gagner sa vie2 [salaris opleveren] rapporter♦voorbeelden: -
5 meekrijgen
-
6 miljoen
-
7 ruimte uitsparen
-
8 tijd
♦voorbeelden:het grootste deel van zijn tijd doorbrengen met • passer le plus clair de son temps àhij heeft er tijd en geld voor over • il a du temps et de l'argent à y consacrerin een jaar tijd • en un anhet is een kwestie van tijd • c'est une question de tempsin een paar minuten tijd • en l'espace de quelques minutesu heeft een week de tijd om • vous avez une semaine pourbinnen afzienbare tijd • sous peude eerste tijd • les premiers tempseen flinke tijd • un bon bout de tempste gelegener, rechter tijd • en temps opportungeruime tijd • assez longtempswaar is de goede oude tijd gebleven? • où sont les neiges d'antan?een goede tijd maken • réaliser un bon tempsde goeie, ouwe tijd • le bon vieux tempsdat is al een hele tijd geleden • ça fait tout un tempsde hele tijd • tout le tempseen hele tijd geleden • il y a bien longtempshet is hoog tijd om • il est (grand) temps de 〈+ onbepaalde wijs〉; il est (grand) temps que 〈+ aanvoegende wijs〉in korte tijd • en peu de tempseen korte tijd duren • durer peu de tempsna kortere of langere tijd • tôt ou tardde laatste tijd • ces derniers tempsde meeste tijd • les trois-quarts du tempshij heeft een moeilijke tijd gehad • il a eu une période difficilevorig jaar om dezelfde tijd • l'année dernière à pareille époquevoor onbeperkte tijd • pour une durée illimitéeonvoltooid verleden tijd • imparfaitonvoltooid tegenwoordig toekomende tijd • futur simpleonvoltooid verleden toekomende tijd • futur du passéde oude tijd • les temps anciensde tijd is rijp • la poire est mûrehet zijn slechte tijden • les temps sont difficileseen stille tijd • une période creusedat is allemaal verleden tijd! • tout ça, c'est du passé!de vrije tijd • le temps librein vroegere tijden • au temps jadiswaar blijft de tijd? • où passe le temps?niemand weet wat de tijd ons brengen zal • personne ne sait ce que l'avenir nous réservehet zal mijn tijd wel duren! • après moi le déluge!de tijd gaat snel • le temps filede tijd gaat nu in! • top, chrono!zijn tijd goed gebruiken • faire un bon emploi de son tempszijn (beste) tijd gehad hebben • avoir fait son tempsiemand de tijd gunnen • donner du temps à qn.zich de tijd niet gunnen (om) • ne pas prendre le temps (de)wij hebben de tijd aan ons • nous avons tout le temps (devant nous)geen tijd hebben om … • n'avoir pas le temps de …tijd te over hebben • avoir du temps en troptijd genoeg hebben • avoir assez de tempsde tijd hebben • avoir le tempswe hebben onze familie een tijd niet gezien • il y a longtemps que nous n'avons pas vu notre famillede tijd aan zichzelf hebben • avoir du temps devant soidat heeft nog de tijd • cela ne presse pasdat heeft tijd tot morgen • cela peut attendre demainhet is er de tijd niet naar om te • ce n'est pas le moment deiemand geen tijd laten • presser qn.dat moet (zijn) tijd hebben • cela demande du tempsde tijd nemen voor iets • prendre le temps pour qc.tijd rekken • chercher à gagner du tempsveel tijd steken in iets • consacrer beaucoup de temps à qc.de tijd valt mij te lang • le temps me durezijn tijd verdoen • glanderde tijd verdrijven • faire passer le tempszijn tijd verpraten • perdre son temps à bavarderde tijd voor iets vinden • trouver le temps de faire qc.binnen de voorgeschreven tijd • dans les délais prescritszijn tijd met lezen vullen • passer son temps à lireeindelijk! het werd tijd • ce n'est pas trop tôttijd winnen • gagner du tempsde tijden zijn veranderd • les temps ont changémijn tijd zit erop • j'ai fait mon tempsbij de tijd zijn • ne pas être né d'hierhet heeft in tijden niet zo geregend • il y a bien longtemps qu'il n'a pas plu ainsiin geen tijden heb ik hem gezien • il y a un siècle que je ne l'ai pas vuin tijden van oorlog • en temps de guerremet de tijd • avec le tempsmet zijn tijd meegaan • vivre avec son tempstijd om te eten • l'heure de mangerdat komt juist op tijd • cela tombe bienik kon op tijd remmen • j'ai pu freiner à tempswe hebben de trein net op tijd gehaald • nous avons attrapé le train de justessealles op zijn tijd • il y a un moment pour chaque chosete allen tijde • à tout momentte zijner tijd • en temps voulutegen die tijd zullen we wel zien • d'ici-là, on verra bienten tijde van • à l'époque deten tijde van Napoleon • au temps de Napoléonterzelfder tijd • en même tempsuit de tijd raken • passer de modeuit de tijd • démodévan tijd tot tijd • de temps en tempseen kind van zijn tijd zijn • être (un enfant) de son époquein minder dan geen tijd • en moins de deuxeen tijdje • un moment〈 spreekwoord〉 de tijd zal het leren • qui vivra, verra〈 spreekwoord〉 tijd is geld • le temps, c'est de l'argent〈 spreekwoord〉 andere tijden, andere zeden • autres temps, autres moeursde plaatselijke tijd • l'heure localeheeft u de tijd? • avez-vous l'heure?het is tijd • c'est l'heurede tijd vergeten • oublier l'heureom de hoeveel tijd komt de bus langs? • tous les combien passe le car?bij tijd en wijle • de temps en tempsmorgen om deze tijd • demain à la même heurehij is altijd op tijd • il est toujours à l'heurehet wordt tijd voor school • c'est l'heure d'aller à l'écolede slappe tijd • la saison mortehet wordt mijn tijd • il faut que je partein de tijd van de oogst • à l'époque des moissons -
9 halen
-
10 (bij) iemand in het gevlij komen
(bij) iemand in het gevlij komengagner les bonnes grâces de qn.Deens-Russisch woordenboek > (bij) iemand in het gevlij komen
-
11 aan de kost komen
aan de kost komen -
12 aan de winnende hand zijn
aan de winnende hand zijn -
13 aan invloed winnen
aan invloed winnen -
14 bekruipen
-
15 besparing
♦voorbeelden:ter besparing van ruimte • pour gagner de la place -
16 beter
1 [vergrotende trap van ‘goed’] meilleur (que)2 [genezen] rétabli♦voorbeelden:het wordt er niet beter op • ça n'arrange pas les choseshet weer wordt beter • le temps s'améliore〈 zelfstandig〉 ik geef het voor beter • (je dis ça, mais) si vous avez mieux …er beter aan doen om • faire mieux dede betere kringen • les milieux aisésII 〈 bijwoord〉1 [vergrotende trap van ‘goed’; anders] mieux♦voorbeelden:jij kunt beter je mond houden • tu ferais mieux de te tairejij weet wel beter • ne fais pas l'innocentik wist niet beter of … • j'étais persuadé que …ik heb wel iets beters te doen • j'ai mieux à fairedes te beter • tant mieux -
17 bij iemand in de gratie komen
bij iemand in de gratie komengagner les bonnes grâces de qn. -
18 bij iemand in de gunst komen
bij iemand in de gunst komengagner la faveur de qn. -
19 bijverdienen
1 [extra verdienen] gagner en plus1 [een extra inkomen inbrengen] apporter un salaire d'appoint -
20 bom
bom1〈de〉♦voorbeelden:1 ban de bom! • à bas la bombe!de bom barst • la bombe va éclaterals een bom uit de lucht komen vallen, als een bom inslaan • faire l'effet d'une bombebommen geld verdienen • gagner de l'argent à la pellede bom is gebarsten • la bombe a éclaté————————bom21 boum!
См. также в других словарях:
gagner — [ gaɲe ] v. tr. <conjug. : 1> • gaaignier 1160; frq. °waidanjan « se procurer de la nourriture, du butin »; d où « paître, brouter », vénerie I ♦ S assurer (un profit matériel). 1 ♦ (Par un travail, par une activité). Gagner de l argent. On … Encyclopédie Universelle
gagner — Gagner. v. a. Profiter, faire du gain. Il a beaucoup gagné au piquet, à la paume. gagner au commerce, dans les fermes. gagner gros. un bon ouvrier peut gagner tant par jour. il a gagné dix mille escus sur sa charge. On dit, Gagner sa vie à filer … Dictionnaire de l'Académie française
Gagner — ist der Familienname folgender Personen: Dave Gagner (* 1964), kanadischer Eishockeyspieler und trainer Sam Gagner (* 1989), kanadischer Eishockeyspieler Diese Seite ist eine Begriffsklärung zur Unterscheidung mehrerer mit … Deutsch Wikipedia
Gagner en — ● Gagner en acquérir plus de telle qualité : Gagner en sagesse … Encyclopédie Universelle
Gagner — Gagner, Gagnier Ces deux noms, rencontrés dans le Limousin et la région Poitou Charentes, désignent un laboureur (du verbe d ancien français gaaignier = labourer, cultiver). Plus au nord, et notamment vers la Sarthe, il s agit plutôt d une… … Noms de famille
gagner — (ga gné) v. a. 1° Terme de chasse. Paître. 2° Tirer un profit. 3° Acquérir au jeu. 4° Il se dit des avantages qu on remporte. 5° Mériter. 6° Obtenir quelque chose en qualité d avantage. 7° En horticulture, faire naître par semis.… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
GAGNER — v. a. Faire un gain, tirer un profit. Un bon ouvrier peut gagner tant par jour. Il a gagné cent mille francs sur sa charge. Une si forte somme ne se gagne pas en un jour. On l emploie souvent absolument. Il a beaucoup gagné dans le commerce, dans … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
GAGNER — v. tr. Acquérir par son travail, par son initiative ou par l’effet des circonstances, du hasard. Un bon ouvrier peut gagner tant par jour. Une si forte somme ne se gagne pas en un jour. Il a gagné gros dans cette affaire. On l’emploie souvent… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
gagner — vt. , faire un gain, être payé ; remporter, obtenir, attraper ; atteindre, rejoindre, arriver à ; gagner sa vie ; l emporter, avoir gagner le dessus // l avantage, dominer ; avancer plus vite que son compagnon de travail, dépasser (au travail) ;… … Dictionnaire Français-Savoyard
Gagner au train — ● Gagner au train gagner en ayant imprimé une allure régulière et soutenue à la course … Encyclopédie Universelle
Gagner par forfait — ● Gagner par forfait gagner une compétition sportive par suite du forfait de son adversaire … Encyclopédie Universelle