-
1 ereplaats
♦voorbeelden:dat heeft een ereplaats • c'est à l'honneur -
2 ereplaats
1 place of honour, honoured place♦voorbeelden: -
3 ereplaats
n. place of honour, place of honor, position of honor, high position -
4 ereplaats
-
5 dat heeft een ereplaats
dat heeft een ereplaats -
6 de ereplaats hebben bij een diner
de ereplaats hebben bij een dinerDeens-Russisch woordenboek > de ereplaats hebben bij een diner
-
7 een ereplaats innemen
een ereplaats innemenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een ereplaats innemen
-
8 place
n. plaats; plaats (in maatschappij, werk etc.); taak--------v. plaatsen; neerzetten; aanstellen; thuisbrengenplace1[ plees]4 stand ⇒ rang, positie♦voorbeelden:come round to my place some time • kom eens (bij mij) langs〈 spreekwoord〉 there's no place like home • zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens2 place of worship • kerk, kapel4 know one's place • zijn plaats kennen/weten♦voorbeelden:fall into place • duidelijk zijnlay/set a place for someone • voor iemand dekken〈 figuurlijk〉 put/keep someone in his (proper) place • iemand op zijn plaats zetten/houdentake your places • neem uw plaatsen inin places • hier en daar————————place2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:place an order for goods • goederen bestellenplace a telephone-call • een telefoongesprek aanvragen -
9 présider
présider [preeziedee]1 toezien (op) ⇒ regelen, leiden (bij)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 voorzitten ⇒ leiden, voorzitter zijn vanv1) toezien (op)2) voor-zitten -
10 consumer society
consumentmaatschappij (een maatschappij die consumptieverbruik een ereplaats geeft)consumer society -
11 honneur
honneur [onnur]〈m.〉♦voorbeelden:homme d'honneur • man van eerà qui ai-je l'honneur? • met wie heb ik het genoegen?c'est à l'honneur • dat heeft een ereplaatsêtre l'honneur de la famille • het sieraad van de familie zijnfaire un (grand) honneur à qn. • iemand een grote eer bewijzenfaire honneur à ses obligations, engagements • zijn verplichtingen nakomenfaire honneur à un plat • een gerecht eer aandoenfaire honneur à une traite • een wissel honorerense faire honneur de qc. • trots zijn op ietsremettre en honneur qc. • iets in ere herstellenêtre à l'honneur • gehuldigd wordenc'est tout à son honneur • dat strekt hem tot eeravec honneur • eervolêtre en honneur • in de mode zijn, zeer gewaardeerd zijn 〈 van zaken〉en l'honneur de • ter ere vanpour l'honneur • voor de eer, gratissauf votre honneur • met alle respectsur l'honneur, sur son honneur • op zijn erewoordfaire à qn. les honneurs de la maison • iemand gastvrij ontvangen1. m 2. honneursm pl1) eerbetoon, hulde2) hoge kaarten -
12 c'est à l'honneur
c'est à l'honneur -
13 trôner
trôner [troonee]〈 werkwoord〉
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский