-
21 geben
gebenI 〈overgankelijk & onovergankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:1 das wird noch viel Ärger geben! • daar zal nog heel wat narigheid van komen!ein Wort gab das andere • van het ene woord kwam het andereer wird einen guten Lehrer geben • hij zal een goede leraar wordenes jemandem geben • iemand ervan langs gevengib (es) ihm! • geef het hem!was wird das geben? 〈 informeel〉 was gibt das? • wat zal dat worden?gut gegeben! • goed zo, gedaan!nichts auf eine Sache geben • geen waarde aan iets hechtenden Wagen in die Werkstatt geben • de wagen naar de garage brengenich gäbe viel darum • ik zou er heel wat voor overhebbeneine Meinung von sich geben • een mening uiten1 zich gedragen ⇒ optreden, zich houden♦voorbeelden:III 〈onpersoonlijk werkwoord; met 4e naamval〉♦voorbeelden:¶ das gibts bei uns nicht • dat kennen, hebben wij nietso was gibt es bei mir nicht! • dat mag bij mij niet!was gibt es im Kino? • wat draait er in de bioscoop?es gibt • er is, er zijn, er bestaat, er bestaanhier gibt es nur Briefmarken • hier zijn alleen postzegels verkrijgbaares gab kein Entkommen • er was geen ontkomen aanes wird Regen geben • we krijgen regenes wird ein Unglück geben • daar komen ongelukken vanwas gibts? • wat is er?was gibt es zu essen? • wat krijgen we te eten?〈 informeel〉 was es nicht alles gibt! • wat er (toch) niet allemaal mogelijk is!〈 informeel〉 gibt es dich auch noch? • leef jij ook nog?〈 informeel〉 da gibts nichts! • (a) daar is niets aan te doen!; (b) vast en zeker! • (c) zonder pardon!; (d) geen sprake van!so was gibts • dat komt wel (eens) voorgibts denn so was! • heb je van je leven!〈 informeel〉 gleich gibts was! • dadelijk zwaait er wat!das gibt es nicht! • dat bestaat, kan niet! -
22 Griff
〈m.; Griff(e)s, Griffe〉1 handvat ⇒ knop, steel; hengsel, kruk, klink 〈 van een deur〉; zwengel; oor; heft 〈 van een mes〉; gevest 〈 van een degen〉; hals 〈 van een muziekinstrument〉; greep 〈 van een pistool〉♦voorbeelden:einen glücklichen Griff haben • een gelukkige hand hebbenmit etwas, jemandem einen glücklichen, guten Griff tun • met iets, iemand een goede greep, keus doenmit wenigen Griffen, mit einem Griff • in een handomdraai〈 figuurlijk〉 etwas im Griff haben • iets beheersen, onder de knie hebbendie Situation fest im Griff haben • de situatie (stevig) in de hand hebbenjemanden in den Griff bekommen • iemand in zijn greep krijgen, vat op iemand krijgen -
23 Rutsch
-
24 Ton
Ton1〈m.; Ton(e)s, Tone〉————————Ton2〈m.; Ton(e)s, Töne〉♦voorbeelden:etwas in den höchsten Tönen loben • iets in alle toonaarden prijzensatte Töne • volle, diepe tintenim Ton aufeinander abstimmen • qua kleur op elkaar afstemmenetwas Ton in Ton halten • iets kleur bij kleur houden〈 figuurlijk〉 den guten Ton verletzen • tegen de goede toon indruisen, zondigenden Ton wechseln • van toon veranderen, een andere toon aanslaan5 Ton ab! • (start) opname!6 dicke, große Töne schwingen, spucken • opscheppen, praatjes verkopenich gab keinen Ton von mir • ik gaf geen kikkeinen Ton mehr heraus-, hervorbringen • geen woord meer kunnen zeggenhaste Töne!, hat der Mensch Töne! • nou vraag ik je!ich möchte jetzt keinen Ton mehr hören! • en nu wil ik niets meer horen!machen Sie keine Töne! • houdt u zich koest! -
25 Tag
〈m.; Tag(e)s, Tage〉♦voorbeelden:seine großen Tage haben • grootse dagen belevenguten Tag! • (goeden)dag!den lieben langen Tag • de godganse(lijke) dageines schönen Tages • op een goeie dagdie Tage nehmen ab, zu • de dagen korten, lengenjemandem den Tag stehlen • op iemands (kostbare) tijd beslag leggenden Tag totschlagen • de tijd dodenalle acht Tage • om de acht dagendieser Tage • (een) dezer dagenjeden zweiten Tag • om de andere dag, om de twee dagenam Tag(e) • overdagspät am Tag • laat op de dagam folgenden, nächsten Tag, am Tag(e) darauf • de volgende dag, de dag daaropan den Tag kommen, treten • aan het licht komenviel Mut an den Tag legen • veel moed aan de dag leggenauf seine alten Tage • op zijn oude dagauf den Tag (genau) • (precies) op de dag zelfaus fernen Tagen • uit het verre verledenbei Tage besehen • op de keper beschouwdbis in den Tag hinein schlafen • een gat in de dag slapenTag für Tag • dag na dagbis in unsere Tage • tot op onze dagenin den Tag hinein leben • van de ene dag in de andere levenin seinen jungen Tagen • in zijn jonge jareneinen Tag nach dem anderen • dag aan dagden Tag über • overdageinen Tag um den anderen • om de andere dagTag um Tag verging • dag na dag verstreekunter Tags • overdagKohle zu Tag fördern • kolen delveneines Tages • op een dag, op zekere dagewig und drei Tage • een eeuwigheidein Unterschied wie Tag und Nacht • een verschil van dag en nacht〈 spreekwoord〉 es ist noch nicht aller Tage Abend • wat niet is, kan nog komen -
26 ausschlagen
ausschlagen3 〈haben/sein〉uitlopen, uitschieten♦voorbeelden:4 zum Guten ausschlagen • goed aflopen, een wending ten goede nemenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:jemandes Hand ausschlagen • iemands huwelijksaanzoek afwijzen4 mit Samt, Seide ausschlagen • met fluweel, zijde stofferen, bekleden5 ein Loch in Pappe ausschlagen • een gaatje in karton slaan, maken -
27 Appell
Appell〈m.; Appells, Appelle〉1 appel, oproep♦voorbeelden:Appell an die Vernunft • beroep op 't gezonde verstandAppell zur Brüderlichkeit • oproep tot broederlijkheid -
28 Gott
〈m.; Gottes, Götter; 2e naamval zelden Gotts〉♦voorbeelden:allmächtiger Gott! • godallemachtig!großer, du lieber Gott! • hemeltje(lief)!, lieve hemel!der liebe Gott • Onze-Lieve-Heerdem lieben Gott den Tag stehlen • zijn tijd met nietsdoen verknoeien, lanterfantenGott behüte, bewahre! • God beware (me)!wie es Gott gefällt • zoals het God behaagt, zo God wil〈 regionaal〉 grüß (dich) Gott! • (goeden)dag!Gott hab ihn selig • God hebbe zijn zielso wahr mir Gott helfe • zo waarlijk helpe mij God almachtigGott sei es geklagt! • het is godgeklaagd!〈 informeel〉 den lieben Gott einen frommen, guten Mann sein lassen • Gods water over Gods akker laten lopenGott lohne es Ihnen! • God zal het u lonen!Gott sei Dank! • goddank!da sei Gott vor! • God bewaar me, ons!das walte Gott! • zo God wil!das war weiß Gott nicht einfach • dat was bij God niet gemakkelijkdas wissen die Götter • God weet, dat mag Joost wetenjemandes Gott sein • iemands afgod zijnleider Gottes • jammer genoegGott im Himmel! • lieve hemel!in Gott entschlafen, verscheiden • in de Heer ontslapenGott mit dir! • God zegene je!Gott mit uns! • God zij met ons!du bist wohl von allen Göttern verlassen! • ben je nou helemaal (een haartje betoeterd)!leben wie (ein) Gott in Frankreich • leven als God in Frankrijkach (du lieber) Gott! • lieve hemel! -
29 Stand
〈m.; Standes, Stände〉2 staat, (toe)stand3 stand, klasse ⇒ rang; beroep(sgroep)6 stalletje, kraampje8 paardenvak, stand10 〈meervoud; geschiedenis〉stenden, staten♦voorbeelden:auf dem neuesten Stand der Technik • technisch helemaal bij, up-to-dateaus dem Stand • zonder aanloop〈informeel; figuurlijk〉 keinen guten Stand bei jemandem haben • bij iemand niet in een goed blaadje staanim Stande, in Stand halten • onderhouden, in goede staat houdenim Stand laufen • stationair lopen, draaien 〈 motor〉im Stand(e) sein, etwas zu tun • in staat zijn om iets te doenetwas ist gut in Stand • iets is in goede staataußer Stand(e) sein • niet in staat zijnjemanden außer Stand(e) setzen, etwas zu tun • het iemand onmogelijk maken iets te doenjemanden in Stand setzen, in den Stand versetzen, etwas zu tun • iemand in staat stellen iets te doenetwas in Stand setzen • iets herstellen, reparerenetwas zu Stande bringen • iets tot stand brengenzu Stande kommen • tot stand komenvon Stand • van stand, standingder ledige Stand • de ongehuwde staat〈 formeel〉 in den (heiligen) Stand der Ehe treten • in het huwelijk, de echt treden
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Einen guten Namen haben — Wer einen guten Namen hat, ist angesehen: Viele der verfolgten Schriftsteller hatten auch im Ausland einen guten Namen. Er hat als Mozart Interpret einen guten Namen … Universal-Lexikon
Einen guten Schritt am Leibe haben — Wer einen guten Schritt am Leibe hat, geht sehr schnell: Donnerwetter, die Briefträgerin hat heute aber einen guten Schritt am Leibe! Wenn wir weiterhin einen so guten Schritt am Leibe haben, sind wir in einer halben Stunde am Ziel. Die Wendung … Universal-Lexikon
Einen guten \(auch: kräftigen\) Zug (am Leibe) haben — Einen guten (auch: kräftigen) Zug [am Leibe] haben Das Wort »Zug« steht in dieser umgangssprachlichen Wendung in der Bedeutung von »Schluck«. Wer einen guten Zug hat, kann viel auf einmal trinken, ohne abzusetzen: Ist die Flasche schon leer? Du … Universal-Lexikon
Einen guten Kampf kämpfen — Diese Formulierung mit der Bedeutung »sich für eine gute Sache mit seiner ganzen Person einsetzen« geht auf das Neue Testament zurück; dort heißt es im 1. Brief des Apostels Paulus an Timotheus 6, 12: »... kämpfe den guten Kampf des Glaubens«,… … Universal-Lexikon
Einen guten \(auch: glücklichen\) Griff tun — [Mit jemandem; mit etwas] einen guten (auch: glücklichen) Griff tun Wer umgangssprachlich ausgedrückt mit einer Person oder Sache einen guten oder glücklichen Griff tut, hat eine gute Wahl getroffen: Mit der neuen Sekretärin hat der Chef einen… … Universal-Lexikon
einen guten \(oder: günstigen\) Boden für etwas (vor)finden — Den Boden für jemanden (oder: etwas) vorbereiten; einen guten (oder: günstigen) Boden für etwas [vor]finden Die Wendung »den Boden für jemanden oder etwas vorbereiten« besagt, dass günstige Bedingungen oder Voraussetzungen für eine Person oder… … Universal-Lexikon
Sich einen guten Abgang verschaffen — Wer sich einen guten Abgang verschafft, sorgt dafür, dass er beim Weggehen einen guten Eindruck hinterlässt: Mit einem Appell an die Öffentlichkeit versuchte sich der Politiker einen guten Abgang zu verschaffen … Universal-Lexikon
Mit jemandem einen guten Griff tun — [Mit jemandem; mit etwas] einen guten (auch: glücklichen) Griff tun Wer umgangssprachlich ausgedrückt mit einer Person oder Sache einen guten oder glücklichen Griff tut, hat eine gute Wahl getroffen: Mit der neuen Sekretärin hat der Chef einen… … Universal-Lexikon
Mit etwas einen guten Griff tun — [Mit jemandem; mit etwas] einen guten (auch: glücklichen) Griff tun Wer umgangssprachlich ausgedrückt mit einer Person oder Sache einen guten oder glücklichen Griff tut, hat eine gute Wahl getroffen: Mit der neuen Sekretärin hat der Chef einen… … Universal-Lexikon
Den lieben Gott einen guten \(oder: frommen\) Mann sein lassen — Wer den lieben Gott einen guten oder frommen Mann sein lässt, stellt sich Gott nicht als Rachegott vor, der die Menschen für ihren Müßiggang bestraft, und verbringt unbekümmert seine Zeit: Die Soldaten vergaßen ganz, wo sie waren und dass Krieg … Universal-Lexikon
Ach, sie haben einen guten Mann begraben — Das Zitat stammt aus einem Gedicht von Matthias Claudius (1740 1815) mit dem Titel »Bei dem Grabe meines Vaters«. Dessen erste Zeilen lauten: »Ach, sie haben/Einen guten Mann begraben,/Und mir war er mehr«. Man verwendet das Zitat auch heute… … Universal-Lexikon