-
1 оставить лазейку
-
2 ménager
ménager1 [meenaazĵee],ménagère [meenaazĵer]♦voorbeelden:→ salon————————ménager2 [meenaazĵee]1 sparen ⇒ zuinig (aan)doen met, met mate gebruiken2 ontzien ⇒ voorzichtig omgaan met, met respect behandelen3 regelen ⇒ zorgen voor, bezorgen4 aanbrengen ⇒ plaatsen, maken♦voorbeelden:1 ménagez vos expressions! • let op uw woorden!ne pas ménager ses paroles • geen blad voor de mond nemenménager son temps • zijn tijd goed, optimaal gebruikenn'avoir rien à ménager • nergens op hoeven te letten→ monture2 zichzelf bezorgen ⇒ zorgen voor, gedaan krijgen♦voorbeelden:se ménager du temps • tijd vrij zien te makenv1) sparen, zuinig zijn (met)3) regelen4) aanbrengen, maken -
3 sortie
sortie [sortie]〈v.〉4 uitvoer♦voorbeelden:〈 informeel〉 être de sortie • van plan zijn uit te gaan, uit zijnse ménager une (porte de) sortie • een achterdeurtje openhoudenf1) uitgang2) afrit3) uitstapje4) uitval5) vertrek6) uitgave [boekhouding]7) uitvoer [computer]8) (het) uitkomen [boek] -
4 обеспечить себе путь к отступлению
vliter. een achterdeurtje openhoudenRussisch-Nederlands Universal Dictionary > обеспечить себе путь к отступлению
-
5 ménager une porte de sortie
ménager une porte de sortieDictionnaire français-néerlandais > ménager une porte de sortie
-
6 se ménager une sortie
se ménager une (porte de) sortie
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Нидерландский
- Русский
- Французский