-
1 depart
v. vertrekken, afscheid nemen1 heengaan ⇒ weggaan, vertrekken♦voorbeelden:1 depart for • vertrekken naar, afreizen naardepart from • vertrekken van, afwijken vandepart from this life • sterven, heengaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verlaten♦voorbeelden: -
2 depart for
depart forvertrekken naar, afreizen naar -
3 depart from this life
depart from this lifesterven, heengaan -
4 depart from
depart fromvertrekken van, afwijken van -
5 depart this life
-
6 depart from tradition
v. afwijken van traditie of gebruiken -
7 they made to depart
-
8 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen
См. также в других словарях:
Depart — De*part , v. i. [imp. & p. p. {Departed}; p. pr. & vb. n. {Departing}.] [OE. departen to divide, part, depart, F. d[ e]partir to divide, distribute, se d[ e]partir to separate one s self, depart; pref. d[ e] (L. de) + partir to part, depart, fr.… … The Collaborative International Dictionary of English
départ — DÉPART. s. m. Action de partir. Le jour du départ. Avant son départ. Après son départ. On dit, Etre sur son départ, pour dire, Être près de partir. Avancer, retarder son départ. Ce vaisseau n attend que le vent pour son départ.Départ, en termes… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
Depart — De*part , n. [Cf. F. d[ e]part, fr. d[ e]partir.] 1. Division; separation, as of compound substances into their ingredients. [Obs.] [1913 Webster] The chymists have a liquor called water of depart. Bacon. [1913 Webster] 2. A going away;… … The Collaborative International Dictionary of English
depart — I verb abscond, absent oneself, be gone, decamp, desert, deviate, differ, digress, disappear, disassociate, discedere, disengage, disjoin, dissociate, diverge, divorce, emigrate, evacuate, exit, expatriate oneself, fade, flee, forsake, issue… … Law dictionary
depart — mid 13c., part from each other, from O.Fr. departir (10c.) to divide, distribute; separate (oneself), depart; die, from L.L. departire divide (transitive), from DE (Cf. de ) from (see DE (Cf. de )) + partire to part, divide, from pars (gen. par … Etymology dictionary
depart — is now used intransitively (without an object) either without any complement or followed by from (a point of departure) or for (a destination). Its use with an object is restricted to the formal or literary phrase depart this life, meaning ‘to… … Modern English usage
départ — Départ. s. m. Action de partir. Le jour du départ. il estoit sur son départ, c est à dire, Prest à partir. Aprés son départ … Dictionnaire de l'Académie française
Depart — De*part , v. t. 1. To part thoroughly; to dispart; to divide; to separate. [Obs.] [1913 Webster] Till death departed them, this life they lead. Chaucer. [1913 Webster] 2. To divide in order to share; to apportion. [Obs.] [1913 Webster] And here… … The Collaborative International Dictionary of English
Départ — Le nom peut être originaire de deux régions : d une part les Landes, de l autre la Marne et l Oise (variante : Départe). Il semble, au moins dans les Landes, qu il s agisse d un toponyme : plusieurs hameaux s appellent (le) Départ dans ce… … Noms de famille
depart — Depart. s. m. Terme de Chymie, qui signifie Separation, dissolution de parties heterogenes. Eau de départ. on a mis cet or au départ pour le separer d avec les autres métaux … Dictionnaire de l'Académie française
depart — [dē pärt′, dipärt′] vi. [ME departen < OFr departir < VL departire, to divide, separate, for L dispartire < dis , apart + partire, to divide < pars (see PART2): orig. vt., to divide] 1. to go away (from); leave 2. to set out; start 3 … English World dictionary