Перевод: со всех языков на нидерландский

с нидерландского на все языки

das+binden

Толкование Перевод

1 binden

binden

1 binden ⇒ vastbinden; verbinden; inbinden

2 beslag leggen op ⇒ (voor zich) opeisen, vereisen, vergen

3 maken

4 strikken

♦voorbeelden:

1    gebundene Preise • vastgestelde prijzen

gebundene Rede • gebonden stijl, poëzie

die Suppe binden • de soep binden

3    Blumen zu einem Kranz binden • van bloemen een krans maken

4    eine Krawatte binden • een das strikken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > binden
2 eine Krawatte binden

eine Krawatte binden

een das strikken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Krawatte binden
3 tie

n. stropdas; veter; knoop; band
--------
v. vastbinden; knopen; strikken

tie¹

[ taj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 touw(tje) ⇒ koord

2 (strop)das

3 band ⇒ verbondenheid

4 handenbinder 〈 bijvoorbeeld lastig kind〉

5 verbindingsbalk

6 〈 sport, spel〉 gelijk spel

7 〈 sport〉 (afval)wedstrijd ⇒ voorronde

8 〈 Amerikaans-Engels〉 dwarsligger ⇒ dwarsbalk, biel(s)

————————

tie²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 vastgemaakt worden

2 een knoop leggen

3 〈 voornamelijk sport〉 gelijk eindigen

♦voorbeelden:

1   that ties easily • dat kun je makkelijk vastmaken

3   they tied for a second place • ze deelden de tweede plaats

¶ tie in (with) • verband houden (met); 〈 figuurlijk〉 kloppen

→ tie up tie up/

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (vast)binden ⇒ (vast)knopen

2 (ver)binden

3 binden ⇒ beperken

4 〈 voornamelijk sport〉gelijk eindigen/spelen/staan met

♦voorbeelden:

1   his hands are tied • zijn handen zijn gebonden 〈 voornamelijk figuurlijk〉

     tie a knot • een knoop leggen

     tie back • opbinden, bijeen binden 〈 bijvoorbeeld haar〉

3   tie down • de handen binden, bezig houden

     tie oneself down • zich(zelf) beperkingen opleggen

     tie someone down to • iemand zich laten houden aan

4   tied game • gelijkspel

→ tie up tie up/

English-Dutch dictionary > tie
4 verbinden

verbinden

I    〈 overgankelijk werkwoord〉

1 verbinden ⇒ een verband leggen (om)

2 dicht-, toebinden ⇒ blinddoeken

3 verkeerd binden

4 binden tot ⇒ bij het binden gebruiken

5 verbinden ⇒ samenvoegen, (aan elkaar) bevestigen

6 verbinden ⇒ een verbinding tot stand brengen, (door)verbinden

7 verbinden ⇒ paren aan

8 verbinden ⇒ een band scheppen, verplichten

♦voorbeelden:

6    das verbindende Glied • de bindende schakel

7    er verbindet Kraft mit Geschicklichkeit • hij paart kracht aan behendigheid

8    ich bin Ihnen sehr verbunden • ik ben u veel dank verschuldigd

II sich verbinden 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbinden ⇒ een verbond aangaan, sluiten

2 zich verbinden ⇒ zich vermengen tot

3 samengaan ⇒ verbonden zijn aan, gepaard gaan met

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > verbinden
5 Herz

Herz

〈o.; Herzens, Herzen〉

1 hart

2 hart ⇒ gevoel, ziel

3 hart ⇒ centrum, kern

4 〈 sport en spel〉 harten

♦voorbeelden:

1 〈 figuurlijk〉 das Herz dreht sich mir im Leibe herum • ik ben ontdaan, ervan ondersteboven

〈 figuurlijk〉 das Herz lacht ihm im Leibe • hij is dolblij

jemandes Herz höher schlagen lassen • iemands hart feller doen kloppen (van verwachting)

2 leichten Herzens • onbekommerd

schweren Herzens • met een bezwaard gemoed

er hat ein weiches Herz • hij is weekhartig

sich 〈 3e naamval〉 ein Herz fassen • alle moed bijeengaren

ein Herz für jemanden haben • hart voor iemand hebben

sein Herz an etwas 〈 4e naamval〉 hängen • aan iets gaan hechten

das Herz in die Hand nehmen • al zijn moed bijeengaren

jemandem rutscht das Herz in die Hose • iemand zakt de moed in de schoenen

das Herz war ihm schwer • hij was verdrietig, vol zorgen

das liegt mir sehr am Herzen • dat gaat me erg ter harte

jemandem etwas ans Herz legen • iemand iets op het hart binden

das ist mir ans Herz gewachsen • dat is mij zeer dierbaar

aus seinem Herzen keine Mördergrube machen • van zijn hart geen moordkuil maken

aus tiefstem Herzen • uit het diepst van het hart

das ist mir aus dem Herzen gesprochen • dat is mij uit het hart gegrepen

jemanden ins, in sein Herz schließen • veel van iemand gaan houden

diese Worte schnitten ihm ins Herz • deze woorden griefden hem zeer

mit halbem Herzen • halfhartig

etwas nicht übers Herz bringen • iets niet over z'n hart verkrijgen

mir wurde bang ums Herz • het werd me bang te moede

seinen Kummer vom Herzen reden • zijn verdriet helemaal uitpraten

sich 〈 3e naamval〉 etwas zu Herzen nehmen • iets ter harte nemen

ein Herz und eine Seele sein • onafscheidelijk zijn, één van hart en ziel zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Herz
6 Seele

Seele

〈v.; Seele, Seelen〉

1 ziel ⇒ gevoel, gemoed; drijfveer; hart, kern

♦voorbeelden:

1 die arme Seele! • de stakker(d)!

die, seine Seele aushauchen • ter ziele gaan

nun hat die arme, liebe Seele Ruh! • nu is hij, zij eindelijk tevreden!

〈 figuurlijk〉 keine (lebende, lebendige, menschliche) Seele • geen kip, sterveling

jemandem etwas auf die Seele binden • iemand iets op het hart drukken

das Geheimnis brennt mir auf der Seele • het geheim brandt op mijn ziel

es brennt mir auf der Seele • ik brand van verlangen

jemandem auf der Seele knien • iemand op zijn knieën smeken

〈 formeel〉 das lastet, liegt mir schwer auf der Seele • dat ligt mij zwaar op het hart

aus ganzer, tiefster, voller Seele • uit de grond van mijn, zijn hart 〈 ook pejoratief〉; hartgrondig, van ganser harte

du hast mir aus der Seele gesprochen, geredet • je hebt naar mijn hart gesproken

jemandem die Seele aus dem Leib fragen • iemand het hemd van het lijf vragen

jemandem die Seele aus dem Leib prügeln • iemand flink op zijn ziel geven

sich 〈 3e naamval〉 die Seele aus dem Leib rennen • de benen onder zijn gat uit lopen

mit ganzer Seele • met hart en ziel

eine Seele von Mensch • een brave ziel, een goed, edel mens

das musste ich mir mal von der Seele reden, schreiben • dat moest me eens van het hart

¶ 〈 spreekwoord〉 Essen und Trinken hält Leib und Seele zusammen • ±iop een volle buik staat een vrolijk hoofd/i

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Seele
7 binda

1) das

2) stropdas

3) inbinden

4) binden

Kompakt Svensk-Nederländska ordbok > binda
8 Bein

Bein

〈o.; Bein(e)s, Beine〉

1 been

2 poot

3 been, bot

4 (broeks)pijp

5 ivoor

6 〈 meervoud〉 loopwerk 〈 van een auto〉

7 〈 regionaal〉 voet

♦voorbeelden:

1    ich lief mir die Beine ab nach einem Visum • ik liep mij het vuur uit mijn sloffen voor een visum

〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 kein Bein ausreißen • zich niet overwerken

mein Portemonnaie hat Beine bekommen • mijn portemonnee is foets(ie)

〈 informeel〉 jemandem Beine machen • (a) iemand achter de broek zitten; (b) iemand ver-, wegjagen

soll ich dir Beine machen? • maak dat je wegkomt!

er nahm die Beine in die Hand, unter den Arm • hij nam de benen

jemandem ein Bein stellen 〈 ook figuurlijk〉 • iemand beentje lichten

die Beine unter jemandes Tisch strecken • op de zak van iemand leven

〈informeel; figuurlijk〉 jemandem etwas ans Bein binden • iemand met iets opschepen, opzadelen

〈 figuurlijk〉 etwas auf die Beine bringen • (a) iets op poten zetten; (b) iets op de been helpen

eine Armee auf die Beine bringen • een leger op de been brengen

〈informeel; figuurlijk〉 immer wieder auf die Beine fallen • steeds weer op zijn pootjes terechtkomen

〈 figuurlijk〉 (wieder) auf die Beine kommen • er (weer) bovenop komen

sich auf die Beine machen • opstappen

〈informeel; figuurlijk〉 auf schwachen Beinen stehen • niet erg sterk in zijn schoenen staan

das geht in die Beine • (a) het gaat in je benen zitten; (b) het gooit de beentjes los

sich 〈 3e naamval〉 die Beine in den Bauch, in den Leib stehen • uren staan wachten

er ist heute wohl mit dem linken Bein zuerst aufgestanden • hij is vandaag vast met het verkeerde been uit bed gestapt

3    der Schreck war ihm in die Beine gefahren • de schrik was hem in de benen geslagen

¶    〈 spreekwoord〉 Lügen haben kurze Beine • leugens hebben korte benen; al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt haar wel

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Bein
9 Gewissen

Gewissen

〈o.; Gewissens, Gewissen〉

1 geweten

♦voorbeelden:

1 guten, ruhigen Gewissens • met een gerust geweten

sich 〈 3e naamval〉 kein Gewissen aus einer Sache machen • geen gewetenszaak van iets maken

sein Gewissen regte sich, 〈 formeel〉ihm schlug das Gewissen • zijn geweten sprak, hij had een slecht geweten

etwas, jemanden auf dem Gewissen haben • iets, iemand op zijn geweten hebben

jemandem etwas aufs Gewissen binden • iemand iets op het hart drukken

jemandem ins Gewissen reden • op iemands gemoed werken, er bij iemand op hameren

mit gutem Gewissen • met een goed geweten

vor seinem Gewissen bestehen • met zijn geweten in het reine zijn

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Gewissen
10 Nase

Nase

〈v.; Nase, Nasen〉

1 neus 〈 ook figuurlijk〉

2 neusvis, sneep

♦voorbeelden:

1 〈 informeel〉 die richtige Nase für etwas haben • een fijne neus voor iets hebben

〈 informeel〉 jemandem eine (lange) Nase drehen, machen • naar iemand een lange neus maken

〈 informeel〉 deine Nase gefällt mir nicht • jouw gezicht bevalt me niet

〈 informeel〉 von etwas, jemandem die Nase (gestrichen) voll haben • van iets, iemand zijn buik vol hebben

〈 informeel〉 die Nase vorn haben • winnen

über jemanden, etwas die Nase rümpfen • voor iemand, iets de neus ophalen

〈 informeel〉 seine Nase in alles (hinein)stecken • zijn neus overal in steken

〈 informeel〉 die, seine Nase in ein Buch stecken • met zijn neus in de boeken zitten

〈 informeel〉 die Nase zu tief ins Glas stecken • te diep in 't glaasje kijken

〈informeel; figuurlijk〉 die, seine Nase hoch tragen • met zijn neus in de wind lopen

〈informeel; figuurlijk〉 sich an die eigene Nase fassen • naar zichzelf kijken

〈informeel; figuurlijk〉 jemanden an der Nase herumführen • iemand bij de neus nemen

〈 informeel〉 jemandem etwas auf die Nase binden • iets aan iemands neus hangen

〈 informeel〉 auf die Nase fallen • (a) op zijn gezicht vallen; 〈 (b) figuurlijk〉 mislukken

〈 informeel〉 jemandem eins, was auf die Nase geben • iemand op zijn nummer zetten

sich 〈 3e naamval〉 nicht auf der Nase herumtanzen lassen • zich niet op zijn kop laten zitten

〈 informeel〉 auf der Nase liegen • ziek zijn

〈informeel; figuurlijk〉 jemandem etwas aus der Nase ziehen • iemand een geheim ontfutselen

〈informeel; figuurlijk〉 das sticht mir in die Nase • dat steekt mij de ogen uit

〈 informeel〉 mit langer Nase abziehen müssen • onverrichter zake moeten afdruipen

〈 informeel〉 immer mit der Nase vorn sein • een wijsneus zijn

〈 informeel〉 immer der Nase nach • je neus altijd maar achterna, altijd maar rechtuit

〈 informeel〉 pro Nase • per persoon

sich 〈 3e naamval〉 erst einmal frischen Wind um die Nase wehen lassen • eerst eens rondkijken, ervaring opdoen

〈 informeel〉 jemandem etwas unter die Nase halten • iemand iets voor de neus houden

〈 informeel〉 jemandem etwas unter die Nase reiben • iemand iets onder zijn neus wrijven

〈 informeel〉 etwas vor der Nase haben • met zijn neus ergens bovenop staan

¶ 〈 informeel〉 sich 〈 3e naamval〉 die Nase begießen • zich bezatten

〈 informeel〉 nach jemandes Nase gehen • naar iemands zin verlopen

〈 informeel〉 jemandem jemanden vor die Nase setzen • iemand tot iemands chef maken

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Nase
11 abziehen

abziehen

I    〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈 sein〉af-, wegtrekken

2 〈 sport en spel〉afdrukken, uithalen 〈 plots hard schieten〉

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 af-, wegtrekken ⇒ afnemen, naar beneden trekken

2 (af)pellen

3 aftrekken ⇒ afwenden, afleiden

4 aftrekken ⇒ schieten

5 aftappen, uit-, overhevelen

6 polijsten

7 wetten, slijpen

8 〈 informeel〉 (weg)geven ⇒ brengen

9 〈 formeel〉 afleiden ⇒ opmaken, deduceren

10 〈 wiskunde〉 aftrekken

11 〈 leger〉 terugtrekken

12 〈 boekwezen〉 aftrekken ⇒ (af)drukken, proeftrekken; stencilen

13 〈 fotografie〉 afdrukken ⇒ kopiëren

14 〈 farmacie〉 aftrekken ⇒ een aftreksel maken van

15 〈 culinaria〉 roeren door ⇒ vermengen, binden

♦voorbeelden:

1    das Bettzeug abziehen • het beddengoed afhalen

den Hut vor jemandem abziehen • zijn hoed voor iemand afnemen 〈 ook figuurlijk〉

den Rauch abziehen • de rook afzuigen

den Ring (vom Finger) abziehen • de ring (van zijn vinger) (af)trekken

den Schlüssel abziehen • de sleutel uit het sleutelgat trekken

den Teich abziehen • de vijver laten leeglopen

2    einen Hasen abziehen • een haas villen

Tomaten abziehen • tomaten (af)pellen

3    die Aufmerksamkeit abziehen • de aandacht afleiden

4    〈 onovergankelijk werkwoord〉 der Kanonier zog ab • de kanonnier trok af, vuurde

5    Bier, Wein auf Flaschen abziehen • bier, wijn op flessen trekken

8    eine Schau abziehen • een show (weg)geven

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > abziehen
12 anlagern

anlagern

〈 scheikunde〉

I 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan zich) binden ⇒ opnemen

II sich anlagern 〈 wederkerend werkwoord〉

1 zich verbinden

♦voorbeelden:

1 ein Atom lagert sich an das andere an • het ene atoom verbindt zich met het andere

Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > anlagern

См. также в других словарях:

Binden — Binden, verb. irreg. act. Imperf. ich band, Supin. gebunden. 1. In der eigentlichsten Bedeutung, biegen, krümmen, besonders einen langen schmalen biegsamen Körper um die Oberfläche eines andern biegen und daselbst befestigen. Ein Tuch um den Kopf … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
Binden-Ameisenwürger — Binden Ameisenwürger, Männchen Systematik Klasse: Vögel (Aves) Ordnung … Deutsch Wikipedia
Binden — Das Verb binden bezeichnet: in der Küche das Eindicken von Flüssigkeiten, siehe Binden (Kochen) das Herrichten von Fleisch, Fisch und Geflügel, siehe Bridieren das Zusammenfügen einzelner Seiten zu einem Buch, siehe Buchbinden und Buchbinder das… … Deutsch Wikipedia
binden — binden: Das gemeingerm. Verb mhd. binden, ahd. bintan, got. bindan, engl. to bind, schwed. binda beruht mit verwandten Wörtern in anderen idg. Sprachen auf der idg. Wurzel *bhendh »binden«, vgl. z. B. aind. badhnā̓ti, bandhati »er bindet,… … Das Herkunftswörterbuch
Binden-Wollbeutelratte — Systematik Unterklasse: Beutelsäuger (Metatheria) Überordnung: Ameridelphia Ordnung: Beutelrattenartige (Didelphimorphia) Familie … Deutsch Wikipedia
Das Unbehagen in der Kultur — ist der Titel einer 1930 erschienenen Schrift von Sigmund Freud. Die Arbeit ist, neben Massenpsychologie und Ich Analyse von 1921, Freuds umfassendste gesellschaftstheoretische Abhandlung; sie gehört zu den einflussreichsten kulturkritischen… … Deutsch Wikipedia
Binden [2] — Binden (Fasciae, Chir.), 2–16 Ellen langes 2–4 Finger breite, am liebsten aus schon gebrauchter, doch hinlänglich fester, in Ermangelung derselben aus weich gemachter neuer, weder zu seiner, noch zu grober, nach der Länge der Fäden geschnittener … Pierer's Universal-Lexikon
Das Stundenbuch des Herzogs von Berry — Das Blatt „Mariä Heimsuchung“ im Stundenbuch des Herzogs von Berry Das Stundenbuch des Herzogs von Berry (französisch Les Très Riches Heures du Duc de Berry bzw. kurz Très Riches Heures) ist das berühmteste illustrierte Manuskript des 15.… … Deutsch Wikipedia
Das Klagebüchlein — Das Klagebüchlein, auch Klage oder Büchlein genannt, ist das erste Werk des mittelhochdeutschen Dichters Hartmann von Aue. Es entstand um 1180 und ist nur im Ambraser Heldenbuch überliefert. Die 1.914 überwiegend paargereimten Verse stehen für… … Deutsch Wikipedia
Das Sinngedicht — Das Sinngedicht, Erstdruck 1881 Das Sinngedicht ist ein Novellenzyklus des Schweizer Dichters Gottfried Keller. Erste Ideen zu dem Werk notierte Keller sich 1851 in Berlin, wo er 1855 auch die Anfangskapitel zu Papier brachte. Der größte Teil des … Deutsch Wikipedia
Das Geheimnis der Großen Schwerter — (engl. Originaltitel: Memory, Sorrow, and Thorn) ist Tad Williams’ epische Fantasytrilogie (im deutschen Tetralogie), bestehend aus Der Drachenbeinthron (1988, dt. gebunden 1991, Taschenbuch 1996), Der Abschiedsstein (1990, dt. gebunden 1993,… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

das+binden

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: со всех языков на нидерландский

das+binden

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: