-
41 vervolgopleiding
1 Bcontinuation course, Acontinuing education (course) ⇒ advanced trainingVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > vervolgopleiding
-
42 wel
wel1I 〈de〉II 〈 het〉1 [het goede] welfare, well-being♦voorbeelden:'s levens wel en wee • the vicissitudes of life————————wel2I 〈 bijwoord〉1 [om een bevestiging uit te drukken] 〈zie voorbeelden 1〉2 [om een ontkenning tegen te spreken] 〈zie voorbeelden 2〉3 [goed, juist] well4 [nogal] rather, quite5 [vermoedelijk] probably6 [weliswaar] 〈zie voorbeelden 6〉7 [om bereidwilligheid uit te drukken] 〈zie voorbeelden 7〉8 [ter geruststelling] 〈zie voorbeelden 8〉9 [ter vermaning] 〈zie voorbeelden 9〉10 [om aan te duiden dat er sprake is van een grote hoeveelheid] 〈 met enkelvoud〉 as much as; 〈 met meervoud〉 as many as; 〈 met bijwoord van frequentie〉 as often as11 [minstens] at least, just as15 [in verbinding met ‘en’, na een bijvoeglijk naamwoord] [helemaal] completely, all16 [na een zelfstandig naamwoord; om aan te geven dat de genoemde zaak of persoon ongewone kenmerken heeft] quite (a)♦voorbeelden:1 ik heb je wel gezien! • I saw you!heeft hij het wel gedaan? • did he really do it?hij komt wel • he will come (all right)dat mag wel • that's all right/allowedhij moet wel • he's got tokom jij? misschien wel! • will you come?, I might!ik geloof van wel • I think sohij zegt van wel! • he says yes, he has/will/can 〈enz.〉‘ik doe het niet’, ‘je doet het wel!’ • ‘I won't do it’, ‘oh yes you will!’jij wil niet? ik wel! • you don't want to? well I do!wat deed hij dan wel? • what díd he do, then?meer wel dan niet • more often than notliever wel dan niet • as soon as notniet(es)! wél(les) • 〈 Brits-Engels〉 'tisn't! 'tis!; 〈 Amerikaans-Engels〉 it isn't, it is so/too!; 〈 afhankelijk van werkwoord in voorafgaande zin〉 didn't! did!als hij het niet weet, wie dan wel? • if he doesn't know, who does?als ik me wel herinner • if I remember correctlyen (dat) nog wel op zondag • and on a Sunday, too!‘hoe is het ermee?’ ‘het gaat wel’ • ‘how are you?’ ‘all right’ik mag haar wel • I rather like herik mag dat wel • I quite like thathet kan er wel mee door • it'll dodat zal wel niet • I suppose notje zult wel denken • what will you think?we kunnen nu wel zeggen dat hij de winnaar is • we can assume he's the winnerhij zal het wel niet geweest zijn • I don't think it was himdat kan wel (zijn) • that may be (so)hij zal nu wel in bed liggen • he'll be in bed by now6 dat is wel juist, maar … • true enough, but …Jaap heeft het wel gezegd, maar … • Jaap did say so, but …dát wel • granted, agreedlaat maar, ik ga wel/ik doe het wel • never mind, I'll go/I'll do it8 maak je maar geen zorgen, hij redt zich wel • don't worry, he'll managehet gaat wel weer over • it'll passweet je wel wat dat kost! • do you know what it costs!wil je wel eens luisteren! • will you just listen (to me)!Piet is wel 10 kilo afgevallen • Piet must have lost a good 10 kiloswat moet dat wel niet kosten • I hate to think what that costswel twee keer per week • as often as twice a weekdat is wel zo makkelijk • it would be a lot easier that wayhet lijkt me wel zo verstandig • it seems sensible to mewel een week later • a full week laterdat heb ik wel gezegd • I told you so (didn't I?)dat zeggen er wel meer • they all say that13 wat zullen de mensen er wel van zeggen? • what'll people say?14 och, ik mag hem wel • oh, I think he's all righthij weet wel degelijk dat … • he knows very well that …je kent Piet toch wel? • you know Piet, don't you?je hebt het toch wel vaker gedaan? • surely you've done that before16 hij is me de bedrijfsleider wel • he calls himself a manager?dat was me het dagje wel • that was quite a daydat komt wel eens voor • it happens at timesheb je wel eens Japans gegeten? • have you ever eaten Japanese food?enkelen, en wel de rijksten, … • a few, (namely) the richest, …het kan niet, en wel omdat … • it's not possible, (and that) because …II 〈 bijvoeglijk naamwoord〉1 [formeel] [gezond] well♦voorbeelden:————————wel31 [met betrekking tot een vraag] well2 [met betrekking tot verwondering] well, why♦voorbeelden:1 ik kon mijn les niet leren, jij wel? • I couldn't do my lessons, could you?wel? wat zeg je daarvan? • well? what do you say to that?wel? hoe denk jij erover? • so/well? how about it?2 wel allemachtig! • well I'll be blowed!wel, wel! • well, well!; 〈 misprijzend ook〉 tut tut!wel, wel, wie hebben we daar! Jantje Smit! • (why) if it isn't John Smith!¶ wel nee! • of course not!wel ja! • yes of course!; 〈 ironisch〉 come off it! -
43 zonder meer
zonder meer————————zonder meer -
44 aanpak
n. path or course leading to a specific location, approach -
45 afbuigen
v. turn off, turn onto a different path, stray from one's original course -
46 afdwalen van
v. ramble from, swerve from, deviate from the right course -
47 afgestudeerde
n. graduate, one who has completed a course of study and received a degree or diploma -
48 afstuderen
v. graduate, complete a course of study and receive a degree or diploma -
49 allicht
adv. of course, certainly, surely -
50 baan
n. job, occupation, employment; path, way, road; track, course, trajectory, orbit -
51 baccalaureaat
n. first degree course -
52 beleidslijn
n. policy, course or method of action, guidelines; position, standpoint; insurance contract -
53 beloop
n. course, direction, way; amount, sum -
54 bestedingspolitiek
budget policy, official course of action regarding budget-making -
55 bijprodukt
n. by product, anything produced in the course of making something else, secondary product, something which is obtained from the manufacture of a different product; result of another action -
56 bijscholingscursus
n. further training course -
57 cursus
n. course, class, series of lessons or classes on a particular subject -
58 cursuspakket
n. course material -
59 deelstudie
n. part-time course -
60 deeltijdstudie
n. part-time course
См. также в других словарях:
course — [ kurs ] n. f. • 1553; corse 1213; forme fém. de cours, d apr. it. corsa I ♦ 1 ♦ Action de courir; mode de locomotion dans lequel les phases d appui unilatéral sont séparées par un intervalle. ⇒ courir. Une course rapide. ⇒ galopade. Au pas de… … Encyclopédie Universelle
course — [kɔːs ǁ kɔːrs] noun [countable] especially BrE a series of classes or studies in a particular subject: • a one year journalism course correˈspondence ˌcourse a course in which the student works at home and sends completed work to their teacher by … Financial and business terms
course — COURSE. s. f. Action, mouvement de celui qui court. Course légère. Longue course. Course pénible. Il est léger à la course, vite à la course. Prendre les lièvres, les chevreuils à la course. Les courses des Jeux Olympiques, etc. La course des… … Dictionnaire de l'Académie Française 1798
course — Course. s. f. v. Action, mouvement de celuy qui court. Course legere. longue course. course penible. il est leger à la course. viste à la course. prendre les liévres, les chevreuils à la course. les courses des jeux olympiques &c. la course des… … Dictionnaire de l'Académie française
Course — (k[=o]rs), n. [F. cours, course, L. cursus, fr. currere to run. See {Current}.] 1. The act of moving from one point to another; progress; passage. [1913 Webster] And when we had finished our course from Tyre, we came to Ptolemais. Acts xxi. 7.… … The Collaborative International Dictionary of English
Course — can refer to: Course (navigation), the path of travel Course (sail), the principal sail on a mast of a sailing vessel Course (education), in the United States, a unit of instruction in one subject, lasting one academic term Course Atlas… … Wikipedia
course — Course, f. penac. Est tant l acte hastif du Courier, Cursus. comme, Il est venu à grande course de cheval, AEqui cursu agitato aduolauit, que pour l espace et longitude du lieu où il a esté couru, comme, La course est longue et grande, Curriculum … Thresor de la langue françoyse
course — I noun act, act of pursuing, action, activity, advance, approach, arrangment, attack, campaign, completion, conduct, customary manner of procedure, delivery, design, direction, effectuation, effort, employment, endeavor, evolution, execution,… … Law dictionary
course — [kôrs] n. [ME cours & Fr course, both < OFr cours < L cursus, pp. of currere, to run: see CURRENT] 1. an onward movement; going on from one point to the next; progress 2. the progress or duration of time [in the course of a week] 3. a way,… … English World dictionary
course — ► NOUN 1) a direction followed or intended: the aircraft changed course. 2) the way in which something progresses or develops: the course of history. 3) a procedure adopted to deal with a situation. 4) a dish forming one of the successive parts… … English terms dictionary
course — late 13c., onward movement, from O.Fr. cors (12c.) course; run, running; flow of a river, from L. cursus a running race or course, from curs pp. stem of currere to run (see CURRENT (Cf. current)). Most extended senses (meals, etc.) are present in … Etymology dictionary