-
1 hangen
1 [neerwaarts gestrekt/boven de grond gehouden worden] hang3 [met een bocht verlopen] sag4 [overhellen] lean (over) ⇒ hang (over), 〈 met betrekking tot lusteloze persoon〉 loll, 〈 met betrekking tot lusteloze persoon〉 slouch, 〈 niets doen〉 hang around6 [vast (blijven) zitten] stick/cling (to) ⇒ 〈 met kleding〉 be/get stuck (in)7 [zweven] hang8 [onbeslist zijn] hang ⇒ be up in the air/undecided♦voorbeelden:de zeilen hangen slap • the sails are slack/hanging (loose)het schilderij hangt scheef • the painting is (hanging) crookedzijn kamer hangt vol posters • his room is hung with postersde sleutel hangt aan de spijker • the key is (hanging) on the nailaan het plafond hangen • hang/swing/be suspended from the ceilingaan het spit hangen • be on the spit3 het koord hangt slap • the rope is sagging/slackde teugels laten hangen • loosen/drop the reins4 hij hangt ieder weekend aan/in de bar • he hangs out Bat the pub/in bars every weekendhij hing op zijn stoel • he lay slouched/sprawled in a chair, he lolled in his chairhang niet zo tegen die kast • stop leaning against the cupboardmet hangen en wurgen • by the skin of one's teethdaarvoor zal hij hangen! • he'll hang/swing for it!er is niet veel van mijn Latijn blijven hangen • very little of my Latin has stuckde naald blijft hangen • the needle is stuck〈 figuurlijk〉 hij hangt erg aan zijn oudste zoon • he's very fond of/attached to his eldest son〈 figuurlijk〉 ze hangen erg aan elkaar • they are devoted to/wrapped up in each otherze bleef met haar japon aan een spijker hangen • her dress caught/snagged on a nailzij hangt altijd om hem heen • she's always hanging/hovering about himhij bleef in de vierde klas hangen op zijn wiskunde • he was kept down in the fourth form because of his mathsde wolken hangen laag • the clouds are (hanging) lowhet hangt erom • it's up in the air9 naar iets hangen (en verlangen) • crave (for) something, have a longing/craving for something¶ hij zal moeten hangen • he's in for it/for the high jumphij hangt • he's lumbered/stuck (with it)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 [bevestigen] hang (up)2 [met betrekking tot personen, ophangen] hang♦voorbeelden:zijn jas aan de kapstok hangen • hang one's coat on the peg -
2 klampen
-
3 aanhangen
v. adhere, append, stick, cling -
4 aankleven
v. cling, adhere to; hang on to -
5 huishoudfolie
n. cling film -
6 kleven
v. adhere, stick, cling -
7 zich houden aan
v. abide by, cling to, abide -
8 zich vastklemmen
v. cling -
9 aanhangen
♦voorbeelden:een geloof/partij aanhangen • adhere to a faith, support a partydit standpunt wordt door velen aangehangen • this point of view is held by many1 [hangende vast blijven zitten] cling (to)♦voorbeelden: -
10 hechten
2 [vastmaken] attach, fasten ⇒ (af)fix3 [toekennen] attach♦voorbeelden:1 een wond hechten • suture/sew up a wound3 geloof aan iets hechten • give credit/credence to something, credit somethingwaarde/belang aan iets hechten • attach (a certain)value/importance to something2 [waarde toekennen aan] be attached/devoted (to) ⇒ adhere (to)♦voorbeelden:2 aan iets/iemand gehecht zijn • be attached to something/someonehij hecht zeer aan traditie/vormen • he clings strongly to tradition/the proprietiesIII 〈wederkerend werkwoord; zich hechten〉2 [gesteld raken op] become attached♦voorbeelden: -
11 huishoudfolie
-
12 kleven
-
13 krampachtig
1 [geforceerd] forced2 [met wanhopige inspanning] frenetic3 [als een kramp] convulsive♦voorbeelden:zich krampachtig aan iemand/iets vasthouden • cling to someone/something for dear life -
14 magnetronfolie
-
15 omspannen
2 [spannend omgeven] fit/be wrapped tightly around/over ⇒ cling to♦voorbeelden: -
16 vastbijten
〈wederkerend werkwoord; zich vastbijten〉1 [zich vasthechten] fasten one's teeth in(to)2 [figuurlijk] cling to♦voorbeelden: -
17 vasthechten
♦voorbeelden:1 zich aan iets/iemand vasthechten • cling to something/someone -
18 vastklampen
〈wederkerend werkwoord; zich vastklampen〉 -
19 vastklemmen
♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich vastklemmen〉1 [zich krampachtig vasthouden] cling (to)♦voorbeelden: -
20 zich aan iets/iemand vasthechten
zich aan iets/iemand vasthechtencling to something/someoneVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich aan iets/iemand vasthechten
- 1
- 2
См. также в других словарях:
cling — [klıŋ] v past tense and past participle clung [klʌŋ] [: Old English; Origin: clingan] 1.) [always + adverb/preposition] to hold someone or something tightly, especially because you do not feel safe cling to/on/at etc ▪ He wailed and clung to his… … Dictionary of contemporary English
Cling — may refer to: Cling, a song by Days of the New from their 1997 album Days of the New (also known as the Orange album ) Static cling, a natural phenomenon when things stick together caused by static electricity, usually due to rubbing as in a… … Wikipedia
cling — [ klıŋ ] (past tense and past participle clung [ klʌŋ ] ) verb intransitive ** 1. ) to hold onto something or someone tightly with your hands or arms, for example because you are afraid: Crossing the bridge, she felt dizzy and clung to the rails … Usage of the words and phrases in modern English
cling — cling·i·ness; cling·ing·ly; cling·ing·ness; cling·stone; mus·cling; cling; … English syllables
cling´er — cling «klihng», verb, clung, cling|ing, noun, adjective. –v.i. 1. to stick or hold fast: »A vine clings to its support. Wet clothes cling to the body. SYNONYM(S): adhere. 2. to grasp; … Useful english dictionary
cling — interj. Cuvânt care imită sunetul clopoţeilor sau al zurgălăilor. ♦ Cuvânt care imită zgomotul produs de vibrarea sau de ciocnirea unor obiecte de metal sau de sticlă. [var.: clinc interj.] – Onomatopee. Trimis de RACAI, 30.09.2003. Sursa: DEX 98 … Dicționar Român
cling|y — «KLIHNG ee», adjective, cling|i|er, cling|i|est. apt to cling; adhesive … Useful english dictionary
Cling — Cling, n. Adherence; attachment; devotion. [R.] [1913 Webster] A more tenacious cling to worldly respects. Milton. [1913 Webster] … The Collaborative International Dictionary of English
Cling — (kl[i^]ng), v. i. [imp. & p. p. {Clung} (kl[u^]ng), {Clong} (kl[o^]ng), Obs.); p. pr. & vb. n. {Clinging}.] [AS. clingan to adhere, to wither; akin to Dan. klynge to cluster, crowd. Cf. {Clump}.] To adhere closely; to stick; to hold fast,… … The Collaborative International Dictionary of English
Cling — Cling, v. t. 1. To cause to adhere to, especially by twining round or embracing. [Obs.] [1913 Webster] I clung legs as close to his side as I could. Swift. [1913 Webster] 2. To make to dry up or wither. [Obs.] [1913 Webster] If thou speak st… … The Collaborative International Dictionary of English
cling — ► VERB (past and past part. clung) (cling to/on to) 1) hold on tightly to. 2) adhere or stick to. 3) remain persistently faithful to. 4) be emotionally dependent on. ORIGIN Old English, related to CLENCH … English terms dictionary