-
1 bread
n. brood; geld--------v. panerenbread1[ bred] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brood2 brood ⇒ kost, levensonderhoud♦voorbeelden:a loaf of bread • een broodslice of bread • boterham2 daily bread • dagelijks brood, dagelijkse levensbehoeftenearn one's bread • zijn brood/kostje verdienen¶ his bread is buttered on both sides • het gaat hem goed, alles zit hem mee→ great great/————————bread2〈 werkwoord〉1 paneren -
2 breaking of bread
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский