-
1 sauter
sauter [sootee]2 ontploffen ⇒ exploderen, in de lucht vliegen♦voorbeelden:sauter à bas du lit • uit bed springensauter à la corde • touwtjespringensauter à la gorge • naar de keel vliegensauter au cou • om de hals vallensauter d' un sujet à l'autre • van de hak op de tak springensauter de joie • van vreugde opspringensauter en hauteur • hoogspringensauter en longueur • verspringensauter en selle • in het zadel springensauter sur qn. • bovenop iemand springensauter sur qc. • gretig op iets ingaanfaire sauter • tot ontploffing brengen, opblazenfaire sauter qn. • iemand wippenallez, et que ça saute! • vlug wat!la banque a sauté • de bank is failliet gegaanII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:v2) ont-ploffen3) overslaan4) bespringen -
2 sauter sur qn.
sauter sur qn. -
3 pounce
n. plotselinge aanval; plotseling op iemand afkomen (zonder dat iemand er van op bedacht is)--------v. neerschieten op, in zijn klauwen grijpen; (ergens) bovenop springen (fout van anderen); zich storten op; af-, neerschieten op; aanvallen op, grijpenpounce1[ pauns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 het stoten 〈 van roofvogel〉 ⇒ het zich plotseling (neer)storten; 〈 figuurlijk〉 plotselinge aanval/uitval♦voorbeelden:1 make a pounce at/on • zich laten vallen/storten op————————pounce2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский