-
1 économiser
-
2 comprimer
comprimer [kõpriemee]〈 werkwoord〉1 samendrukken ⇒ samenpersen, dichtknijpenv1) samendrukken, samenpersen2) dicht opeenpakken [mensen]3) inkrimpen, bezuinigen4) onderdrukken, bedwingen -
3 épargner
épargner [eepaarnjee]1 sparen ⇒ uitsparen, besparen (op)2 sparen ⇒ ontzien, besparen♦voorbeelden:épargner qc. à qn. • iemand iets besparenv -
4 réduire
réduire [reedŵier]3 onderwerpen ⇒ vernietigen, tot overgave dwingen4 terugbrengen ⇒ omzetten, herleiden♦voorbeelden:réduire au silence • tot zwijgen brengenréduire en esclavage, en servitude • tot slavernij, tot onderwerping brengenréduire en miettes • verkruimelen, vermorzelenréduire en poudre • verwoesten, fijnwrijven1 zich beperken (tot) ⇒ zich bepalen (tot), neerkomen (op)v1) verminderen, reduceren3) onderwerpen4) terugbrengen, herleiden6) indikken7) zetten [been]8) verkleinen -
5 restreindre
restreindre [restrẽdr]1 beperken ⇒ kleiner maken, beknotten1 zich beperken ⇒ kleiner worden, zich beknotten♦voorbeelden:vbeperken, beknotten -
6 il va falloir nous restreindre
il va falloir nous restreindreDictionnaire français-néerlandais > il va falloir nous restreindre
-
7 lésiner
-
8 mégoter
mégoter (sur) [meegottee]1 krenterig zijn (met) ⇒ beknibbelen (op), bezuinigen (op) -
9 épargner sur la nourriture
épargner sur la nourritureDictionnaire français-néerlandais > épargner sur la nourriture
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский