-
1 épargner
épargner [eepaarnjee]1 sparen ⇒ uitsparen, besparen (op)2 sparen ⇒ ontzien, besparen♦voorbeelden:épargner qc. à qn. • iemand iets besparenv -
2 économiser
-
3 ménager
ménager1 [meenaazĵee],ménagère [meenaazĵer]♦voorbeelden:→ salon————————ménager2 [meenaazĵee]1 sparen ⇒ zuinig (aan)doen met, met mate gebruiken2 ontzien ⇒ voorzichtig omgaan met, met respect behandelen3 regelen ⇒ zorgen voor, bezorgen4 aanbrengen ⇒ plaatsen, maken♦voorbeelden:1 ménagez vos expressions! • let op uw woorden!ne pas ménager ses paroles • geen blad voor de mond nemenménager son temps • zijn tijd goed, optimaal gebruikenn'avoir rien à ménager • nergens op hoeven te letten→ monture2 zichzelf bezorgen ⇒ zorgen voor, gedaan krijgen♦voorbeelden:se ménager du temps • tijd vrij zien te makenv1) sparen, zuinig zijn (met)3) regelen4) aanbrengen, maken -
4 pardonner
pardonner [paardonnee]〈 werkwoord〉1 vergeven ⇒ vergiffenis schenken, gratie verlenen♦voorbeelden:une erreur qui ne pardonne pas • een onherstelbare vergissing→ fautev1) vergeven2) niet kwalijk nemen, door de vingers zien3) sparen, verschonen -
5 respecter
respecter [respektee]1 respecteren ⇒ eerbiedigen, eren2 naleven ⇒ in acht nemen, zich houden aan3 ontzien ⇒ sparen, rekening houden met♦voorbeelden:1 se faire respecter • ontzag inboezemen, respect afdwingenrespecter le sommeil d'autrui • andermans nachtrust niet verstoren1 zich, elkaar respecteren♦voorbeelden:v1) respecteren2) naleven, in acht nemen3) ontzien, sparen -
6 argent
argent [aarzĵã]〈m.〉1 zilver2 geld♦voorbeelden:argent mort • renteloos geldêtre à court d'argent • krap (bij kas) zittenfaire beaucoup d'argent • veel geld verdienenfaire travailler son argent • zijn geld beleggenfaire argent de tout • overal munt uit slaanl'argent lui fond dans les mains • hij, zij heeft een gat in zijn, haar handjeter l'argent par les fenêtres • met geld smijtenprendre qc. pour argent comptant • iets voor zoete koek slikkenvous ne verrez pas la couleur de son argent • u krijgt geen cent van hemen avoir pour son argent • waar voor zijn geld krijgenen être pour son argent • zijn geld er bij inschieten〈 spreekwoord〉 point d'argent, point de Suisse • geen geld, geen Zwitserspour de l'argent • tegen betalingêtre près de son argent • op de centen zittenm1) geld2) zilver -
7 chèvre
chèvre [sĵevr]I 〈m.〉II 〈v.〉2 (hijs)kraan ⇒ bok, takel♦voorbeelden:¶ faire devenir chèvre • ergeren, vervelen1. m 2. f1) geit2) (hijs)kraan, bok, takel -
8 eau
eau [oo]〈v.〉♦voorbeelden:1 〈 figuurlijk〉 s'en aller, tourner en eau de boudin • als een nachtkaars uitgaan, op niets uitdraaien〈 figuurlijk〉 eau du ciel • hemelwater, regeneau de Javel • bleekwaterun point d'eau • een tappunteau de roche • bergwatereau de rose • rozenwatereau de Seltz • sodawatereau de toilette • reukwater, eau de toilettec'est de l'eau claire • dat zijn banaliteiteneau courante • stromend watereau dentifrice • mondwatereau grasse • afwaswatereau plate • tafelwater zonder prikeau potable • drinkwatereau rougie • water met een scheut rode wijneau salée • zout watereau souterraine • grondwatereau thermale • water van warmwaterbronnenen disant cela, tu apportes de l'eau à son moulin • wat je daar zegt is koren op zijn molenen avoir l'eau à la bouche • ervan watertandenn'avoir pas inventé l'eau chaude • het buskruit niet hebben uitgevondenil coulera, passera de l'eau sous le(s) pont(s) • er zal nog veel water door de Rijn stromencuire qc. à l'eau • iets kokenêtre comme l'eau et le feu • water en vuur zijnêtre à l'eau, être dans l'eau • in het honderd gelopen zijnfaire venir l'eau à la bouche de qn. • iemand het water in de mond doen lopense jeter à l'eau • in het water springen 〈ook m.b.t. zelfmoord〉; 〈 figuurlijk〉 de sprong (in het duister) wagense jeter à l'eau de peur de la pluie • van de regen in de drup komenmettre l'eau à la bouche • doen watertandenpasser l'eau • het water overstekenporter de l'eau à la mer, à la rivière • water naar de zee dragen, uilen naar Athene dragentâter l'eau • z'n voelhoorns uitstekenaller à l'eau • het water ingaanaller sur l'eau • een boottochtje makenaller aux eaux, prendre les eaux • gaan kurenl'eau d'une perle • de helderheid van een parelbasses eaux • laagwatergrandes eaux • waterpartijenhautes eaux • hoogwatereaux industrielles • industrieel afvalwatereaux mortes • dood tijeaux résiduaires, usées • afvalwaternager entre deux eaux • de kool en de geit sparen, beide partijen te vriend houden1. f 2. eauxf pl1) kielwater2) vruchtwater3) kuur(oord)4) waterwerken [park] -
9 économie
économie [eekonnommie]〈v.〉♦voorbeelden:économie concertée • overlegeconomieéconomie dirigée, planifiée • geleide economieéconomie politique • staathuishoudkundefaire de l'économie politique • economie studerenune mesure d'économie • een bezuinigingsmaatregelune économie de temps • een tijdsbesparingfaire l'économie de qc. • iets besparen1. f1) economie2) zuinigheid3) bezuiniging, besparing4) bouw, opzet2. économiesf pl -
10 entasser
entasser [ãtaasee]3 oppotten♦voorbeelden:1. v1) opstapelen2) oppotten2. s'entasserv1) zich ophopen -
11 gauche
gauche [goosĵ]3 onhandig ⇒ onbeholpen, stuntelig, lomp♦voorbeelden:la rive gauche de la Seine • de linker Seineoever〈 zelfstandig〉 à, sur ma gauche • aan mijn linkerkant, -zijde〈 zelfstandig〉 tenir sa gauche • links houden, rijdenêtre de, à gauche • links (georiënteerd) zijnà gauche • (naar) links, linksaf, aan de linkerkant, -zijdeà la gauche de • links vanjusqu'à la gauche • volkomenêtre endetté jusqu'à la gauche • tot zijn nek toe in de schulden zittenla gauche • de linkerzijde→ piedadj1) links, linker2) linkshandig3) scheef, krom4) onhandig, onbeholpen, lomp -
12 peine
peine [pen]〈v.〉2 verdriet ⇒ kommer, smart3 straf♦voorbeelden:avoir toutes les peines du monde à • de grootst mogelijke moeite hebben omavoir (de la) peine à marcher • moeilijk (kunnen) lopense donner de la peine • moeite doense donner la peine de • de moeite nemen om teveuillez vous donner la peine d'entrer • komt u alstublieft binnenne pas épargner, plaindre sa peine • flink aanpakkenperdre sa peine • vergeefse moeite doenne pas pleurer sa peine • kosten noch moeite sparenmourir à la peine • zich dood werkenne pas être au bout de ses peines • nog niet uit de zorgen, moeilijkheden zijnil n'est pas en peine pour • het kost hem geen moeite ompour sa peine, pour la peine • als beloning, voor de moeiteen être pour sa peine • vergeefse moeite gedaan hebbence n'est pas la peine • dat is niet nodig〈 schertsend〉 c'était bien la peine de venir! • we hadden beter thuis kunnen blijven!avoir de la peine • verdriet hebbenconter ses peines à qn. • bij iemand zijn leed klagencela fait peine à voir • dat is meelijwekkendpeine capitale • doodstrafpeines pécuniaires • geldstraffen, -boetespurger une peine • een straf uitzittenpour ta peine • voor strafsous peine de • op straffe van¶ à peine • nauwelijks, ternauwernoodf1) moeite2) verdriet3) straf -
13 peiné
peine [pen]〈v.〉2 verdriet ⇒ kommer, smart3 straf♦voorbeelden:avoir toutes les peines du monde à • de grootst mogelijke moeite hebben omavoir (de la) peine à marcher • moeilijk (kunnen) lopense donner de la peine • moeite doense donner la peine de • de moeite nemen om teveuillez vous donner la peine d'entrer • komt u alstublieft binnenne pas épargner, plaindre sa peine • flink aanpakkenperdre sa peine • vergeefse moeite doenne pas pleurer sa peine • kosten noch moeite sparenmourir à la peine • zich dood werkenne pas être au bout de ses peines • nog niet uit de zorgen, moeilijkheden zijnil n'est pas en peine pour • het kost hem geen moeite ompour sa peine, pour la peine • als beloning, voor de moeiteen être pour sa peine • vergeefse moeite gedaan hebbence n'est pas la peine • dat is niet nodig〈 schertsend〉 c'était bien la peine de venir! • we hadden beter thuis kunnen blijven!avoir de la peine • verdriet hebbenconter ses peines à qn. • bij iemand zijn leed klagencela fait peine à voir • dat is meelijwekkendpeine capitale • doodstrafpeines pécuniaires • geldstraffen, -boetespurger une peine • een straf uitzittenpour ta peine • voor strafsous peine de • op straffe van¶ à peine • nauwelijks, ternauwernoodadjverdrietig, bedroefd -
14 réserver
réserver [reezervee]1 bewaren ⇒ opzij leggen, reserveren3 bestemmen ⇒ in petto houden, bereiden♦voorbeelden:réserver son point de vue • zijn mening voor zich houdenréserver une réunion pour • apart een vergadering wijden aan♦voorbeelden:je me réserve pour le dessert • ik houd een plaatsje over voor het dessertv1) reserveren2) bespreken3) bestemmen -
15 vie
vie [vie]〈v.〉1 leven ⇒ bestaan, existentie6 leven(sgeschiedenis) ⇒ levensbeschrijving, biografie♦voorbeelden:1 aller, passer de vie à trépas • heengaan, overlijdenl'autre vie • het hiernamaalsy laisser la vie • er het leven bij inschietenlaisser la vie sauve à qn. • iemands leven sparenlaisser la vie au combat • sneuvelenredonner, rendre la vie à qn. • iemand (weer) doen herademensans vie • levenloos〈 spreekwoord〉 tant qu'il y a de la vie, il y a de l'espoir • zolang er leven is, is er hoopà vie • levenslangà la vie et à la mort • voor het (hele) leven, voor eeuwigamis pour la vie • gezworen vriendenmener une vie de chanoine • een gemakkelijk leventje leidenmener la vie de château • een luizenleven leidenvie de, en communauté • gemeenschapsleven, communelevenmener une vie de forçat • zich doodwerkengenre, mode, style, train de vie • levenswijzeentrer dans la vie active • zijn intrede doen in het beroepslevenc'est la belle, bonne, grande vie • dat is het ware levenmener une double vie • een dubbelleven leidenfemme de mauvaise vie • vrouw van lichte zedenc'est la vie • zo is het leven (nu eenmaal)c'est sa vie • dat is zijn lust en zijn levenfaire sa vie • zijn eigen leven leidenfaire la vie • erop los levenil nous fait, nous mène la vie dure • hij maakt ons het leven zuurplein de vie • levendigmettre de la vie dans • leven brengen insans vie • levenloosf1) leven -
16 entasser sou à sou
entasser sou à sou -
17 épargne
épargne [eepaarnj]〈v.〉3 spaarzaamheid ⇒ spaarzin, zuinigheid♦voorbeelden:vivre de ses épargnes • leven van wat men gespaard heeft→ caisse3 aliments d'épargne •〈voedingsmiddelen met geringe calorische waarde die het hongergevoel wegnemen〉 -
18 faire des économies
faire des économies -
19 laisser la vie sauve à qn.
laisser la vie sauve à qn.Dictionnaire français-néerlandais > laisser la vie sauve à qn.
-
20 mettre de l'argent de côté
mettre de l'argent de côtégeld opzij leggen, sparenDictionnaire français-néerlandais > mettre de l'argent de côté
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Sparen — Sparen … Deutsch Wörterbuch
Sparen — ist das Zurücklegen momentan freier Mittel zur späteren Verwendung. Häufig wird durch wiederholte Rücklage über längere Zeit ein Betrag aufsummiert, der dann für eine größere Anschaffung verwendet werden kann. Zwecksparen: Sparen, um später… … Deutsch Wikipedia
sparēn — *sparēn, *sparæ̅n germ., schwach. Verb: nhd. bewahren, behalten, schonen, sparen; ne. save (Verb), keep (Verb), spare (Verb); Rekontruktionsbasis: an., ae., afries., as., ahd.; Hinweis … Germanisches Wörterbuch
sparen — Sparen, wenn man am Boden ist: wenn es bereits zu spät ist, eigentlich: wenn alle Vorräte aufgebraucht sind, so daß der Boden des Gefäßes sichtbar wird. Vergleiche lateinisch ›Post rem devoratam ratio‹.{{ppd}} Hierzu gibt es eine weithin… … Das Wörterbuch der Idiome
sparen — Vsw std. (8. Jh.), mhd. spar(e)n, ahd. sparēn, as. sparon Stammwort. Aus g. * sparǣ Vsw. sparen , auch in anord. spara, ae. sparian, afr. sparia. Die alte Bedeutung ist bewahren, sicher behalten (vgl. ne. to spare); vergleichbar ist ai. spṛṇóti… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
sparen — V. (Grundstufe) Geld nicht ausgeben Beispiel: Wir sparen für ein neues Auto. Kollokation: am Essen sparen … Extremes Deutsch
sparen — sparen, spart, sparte, hat gespart 1. Ein Auto ist mir zu teuer, ich muss sparen. 2. Um Strom zu sparen, schalten wir die Heizung nachts aus … Deutsch-Test für Zuwanderer
sparen — sparen: Das altgerm. Verb mhd. sparn, ahd. sparēn, ōn, niederl. sparen, engl. to spare, schwed. spara hatte ursprünglich den Sinn »bewahren, unversehrt erhalten, schonen«, der in anderen germ. Sprachen bis heute fortlebt. Daraus ist besonders… … Das Herkunftswörterbuch
sparen — [Basiswortschatz (Rating 1 1500)] Auch: • retten • speichern Bsp.: • Ihre Mutter sparte jeden Cent. • Wir können sicherlich eine Menge Geld sparen. • Ich spare jeden Monat 50$ … Deutsch Wörterbuch
Sparen — Sparen, 1) sich in dem Gebrauch einer Sache auf das Nothwendige einschränken, s. Sparsam; 2) aufschieben, verschieben; 3) den Gebrauch einer Sache unterlassen; 4) vom Maler, die Farben gut anbringen u. vertheilen u. dadurch eine richtige… … Pierer's Universal-Lexikon
Sparen — 1. Auf Sparen folgt Haben. – Simrock, 9633; Sailer, 278. Engl.: Of saving comes having. 2. Besser gespart, als übel verwandt. Engl.: Better spared than ill spent. (Bohn II, 133.) 3. Das Sparen ist zu spät, wenn s auf die Neige geht. – Lohrengel,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon