-
1 pay-day
betaaldag -
2 payday
-
3 quarter day
Christelijke feestdag; (Brits-Engels) een van vier dagen in het jaar waarop betaald moet worden, betaaldag, afrekeningsdag op bepaalde vastgestelde datumquarter day -
4 день платежа
ngener. betaaldag -
5 pay-off
-
6 touche
touche [toesĵ]〈v.〉4 toets ⇒ penseelstreek, kleurcontrast, schrijfstijl♦voorbeelden:touche à effleurement • tiptoetstouche d'espacement • spatietoetssentir une touche • voelen dat men beet heeftpeindre à petites, grandes touches • met fijne, grove streek schilderentouche longue, courte • lange, korte inworpil y a touche • de bal is uitrester sur la touche • op het reservebankje zitten〈 figuurlijk〉 être mis sur la touche • op non-actief gesteld zijn, uitgerangeerd zijnf1) toets3) treffer [schermen]4) uiterlijk, voorkomen5) inworp [sport]6) zijlijn [sport] -
7 la sainte touche
la sainte touche -
8 Lohntag
-
9 Zahltag
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский