-
21 anschuldigen
-
22 bezichtigen
bezichtigen♦voorbeelden:1 jemanden des Diebstahls bezichtigen • iemand van diefstal betichten, beschuldigen -
23 обвинять
v1) gener. (iem.) schuldig verklaren (кого-л.), aanklagen (кого-л.), beschuldigen, betichten, bezwaren2) obs. belasten -
24 обличать
vgener. beschuldigen -
25 accusation
n. aanklacht[ ækjoezeesjn]♦voorbeelden:be under an accusation of murder • beschuldigd worden van moord -
26 accuse
v. aanklagen[ əkjoe:z]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beschuldigen ⇒ aanklagen, aan de kaak stellen♦voorbeelden: -
27 arraign
v. aanklagen; voor het gerecht brengen[ əreen] 〈zelfstandig naamwoord: arraignment〉1 beschuldigen ⇒ aanvallen, aantijgen -
28 blame
n. schuld; verwijt--------v. de schuld geven aan, beschuldigenblame1[ bleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 kritiek ⇒ afkeuring, veroordeling♦voorbeelden:put/lay the blame on someone/at someone's door • iemand de schuld geven————————blame2〈 werkwoord〉1 de schuld geven aan ⇒ verwijten, iets kwalijk nemen2 afkeuren ⇒ veroordelen, bekritiseren♦voorbeelden:I don't blame Jane • ik geef Jane geen ongelijk (ik had het ook niet gedaan)we are not to blame • wij kunnen er niets aan doenhe is to blame • het is zijn schulddon't always blame him for everything/don't always blame everything on him • geef hem niet altijd overal de schuld van→ bad bad/ -
29 bring a charge against someone
-
30 bring an accusation of corruption against someone
English-Dutch dictionary > bring an accusation of corruption against someone
-
31 charge someone with theft
charge someone with theft -
32 chargeable
adj. wordt belast met[ tsja:dzjəbl]♦voorbeelden:the costs are chargeable to me • de kosten komen voor mijn rekening -
33 convict
n. gevangene, gedetineerde--------v. veroordelen; beschuldigenconvict1[ konvikt] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————convict21 veroordelen ⇒ schuldig bevinden/verklaren2 doen inzien/bekennen ⇒ overtuigen♦voorbeelden: -
34 denounce
v. hekelen, afkeuren[ dinnauns] 〈zelfstandig naamwoord: denouncement〉1 kapittelen ⇒ hekelen, afkeuren2 aan de kaak stellen ⇒ openlijk beschuldigen/aanklagen♦voorbeelden:2 denounce someone as a thief • iemand voor dief uitmaken/van diefstal betichten -
35 finger
n. vinger; (computers - internet) een opdracht dat het mogelijk maakt het e-mail adres van iemand te vinden--------v. aanraken; stelen; bespelen; "vingeren" (in muziek)finger1[ finggə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vinger♦voorbeelden:1 index/middle/ring/little finger • wijsvinger/middelvinger/ringvinger/pinkbe all fingers and thumbs • twee erhanden hebben, erg onhandig zijnburn one's fingers, get one's fingers 〈 Brits-Engels〉 burnt/ 〈 Amerikaans-Engels〉 burned • zijn/zich de vingers branden〈Brits-Engels; informeel〉 get/pull/take your finger out! • laat je handen eens wapperen!〈Amerikaans-Engels; slang〉 give someone the finger • de middelvinger opsteken naar iemand 〈 met de betekenis dat de ander dood kan vallen〉〈 informeel〉 not be able to put/lay one's finger on something • iets niet kunnen plaatsen/kunnen begrijpen/precies kunnen aangevennever/not lay a finger on • met geen vinger aanrakennot lift/move/raise/stir a finger • geen vinger uitstekenpoint the finger at someone • iemand beschuldigen〈 informeel〉 twist/wind someone round one's (little) finger • iemand om zijn/haar vinger winden→ green green/————————finger2〈 werkwoord〉1 betasten ⇒ (met de vingers) aanraken, (be)vingeren♦voorbeelden:1 he was fingering a piece of string • hij zat te spelen/friemelen met een stukje touw -
36 give someone the lie (in his throat/one's teeth)
give someone the lie (in his throat/one's teeth)English-Dutch dictionary > give someone the lie (in his throat/one's teeth)
-
37 libel
n. smaad, laster; belastering--------v. belasteren, bekladdenlibel1[ lajbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:→ criminal criminal/————————libel2〈werkwoord; Brits-Engels libelled〉 -
38 lie
n. leugen--------n. ligging, plaats; leugen--------v. liegen, een leugen vertellen; oplichten; voor de gek houden--------v. liggen; rusten; zich thuisvoelen; zijnlie1[ laj] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 leugen♦voorbeelden:tell a lie • liegen2 〈 Brits-Engels〉 the lie of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk〉 de stand van zakengive the lie to • weerleggen→ white white/————————lie2I 〈onovergankelijk werkwoord; lied, lying〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:lie oneself out of something • zich ergens uit liegen————————lie31 (plat/uitgestrekt/vlak) liggen ⇒ rusten♦voorbeelden:1 lie ill • ziek in/te bed liggenlie asleep • liggen te slapen〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 lie doggo • zich schuil/koest/gedeisd houden2 here lies … • hier ligt/rust …lie at the mercy of • overgeleverd zijn aanlie in ruins/in the dust • in puin liggenlie dormant • sluimerenlie fallow • braak liggenlie heavy • zwaar op de maag liggen; (zwaar) op het geweten drukken, dwars zittenlie at anchor/its moorings • voor anker liggen, vastliggenmy sympathy lies with … • mijn medeleven/sympathie gaat uit naar … -
39 plot
n. intrige, plot; inhoud van een verhaal; ; plattegrond; stuk grond, terrein, perceel--------v. beschuldigen; plotten; (tabel) invullen, schetsenplot1[ plot] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stuk(je)/lap(je) grond ⇒ perceel————————plot2〈 plotted〉1 samenzweren ⇒ intrigeren, plannen/een complot smedenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
40 point a finger (of scorn) at someone
iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenEnglish-Dutch dictionary > point a finger (of scorn) at someone
См. также в других словарях:
Beschuldigen — Beschuldigen, verb. reg. act. für schuldig ausgeben, eine böse Handlung beymessen, mit der zweyten Endung der Sache. Einen des Ehebruches, der Gotteslästerung beschuldigen, ihm dieselbe Schuld geben. Beschuldigen sie mich doch nicht so grober… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
beschuldigen — V. (Mittelstufe) jmdm. oder sich selbst einer Tat bezichtigen, die Schuld an etw. geben Beispiele: Sie wurde der Lüge beschuldigt. Er wird beschuldigt, seine Sekretärin sexuell misshandelt zu haben. Du kannst dich doch nicht immer selbst… … Extremes Deutsch
beschuldigen — ↑inkriminieren … Das große Fremdwörterbuch
beschuldigen — ↑ Schuld … Das Herkunftswörterbuch
beschuldigen — [Aufbauwortschatz (Rating 1500 3200)] Auch: • anklagen Bsp.: • Zwei Männer wurden festgenommen und des Drogenhandels beschuldigt. • Sie wurde der Hexerei angeklagt. • Beschuldige nicht mich für den Fehler! … Deutsch Wörterbuch
beschuldigen — zur Last legen; Schuld geben; anlasten; bezichtigen; inkriminieren; Schuld zuweisen; ankreiden (umgangssprachlich); verdächtigen; belasten; anschuldigen; … Universal-Lexikon
beschuldigen — be·schụl·di·gen; beschuldigte, hat beschuldigt; [Vt] jemanden (etwas (Gen)) beschuldigen behaupten, dass jemand etwas Negatives getan hat oder an etwas schuld ist <jemanden eines Mordes, des Diebstahls beschuldigen> || hierzu… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
beschuldigen — anklagen, ankreiden, anschuldigen, belasten, bezichtigen, die Schuld geben, die Schuld in die Schuhe schieben/zuschieben, die Schuld schieben auf, unterschieben, unterstellen, verantwortlich machen, vorhalten, vorwerfen, zur Last legen; (geh.):… … Das Wörterbuch der Synonyme
beschuldigen — be|schụl|di|gen ; jemanden eines Verbrechens beschuldigen … Die deutsche Rechtschreibung
beschuldigen — bescholdige … Kölsch Dialekt Lexikon
Beschuldigen — Wen man beschuldigt, der muss antworten. – Graf, 443, 375. Mhd.: Den man darume schuldiget, de moyt darum entworden. (Göschen, 36, 27.) … Deutsches Sprichwörter-Lexikon