-
21 parent
parent [paarã],parente [paarãt]〈m., v.; ook bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:traiter qn. en parent pauvre • iemand stiefmoederlijk behandelenêtre parent avec • familie zijn vanêtre parent de • verwant zijn aan1. m (f - parente)(bloed)verwant, familielid2. = parente; parentsm pl1) ouders2) familie3. = parente; parentadj -
22 parti
parti1 [paartie]〈m.〉1 (politieke) partij ⇒ groep, kamp4 partij ⇒ voordeel, nut, profijt♦voorbeelden:s'inscrire au Parti • lid van de Communistische Partij wordense mettre d'un parti • zich bij een partij aansluitenêtre de parti pris • partijdig, vooringenomen zijnprendre le parti des opprimés • het opnemen voor de verdruktenprendre parti pour, contre qn. • partij trekken, kiezen voor, tegen iemandprendre son parti de qc., en prendre son parti • zich bij iets neerleggen, zich erbij neerleggen4 tirer parti de • gebruik maken van, profiteren van————————parti2 [paartie]1 vertrokken ⇒ afwezig, wegm1) partij, kamp2) oplossing -
23 psychanalyser
-
24 regarder
regarder [rəgaardee]♦voorbeelden:y regarder de près • erg precies zijnregarder à la dépense • op de kleintjes passenII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 beschouwen ⇒ bekijken, letten op4 uitzien op ⇒ liggen op, gericht zijn naar♦voorbeelden:regardez voir! • kom eens kijken!regarder qn. de haut • iemand hooghartig aankijken, behandelen〈 informeel〉 vous ne m'avez pas regardé! • weet je wel wie je voor je hebt?→ oeil1 zich, elkaar bekijken♦voorbeelden:→ chienv2) letten (op)3) betreffen4) uitzien (op) -
25 rigueur
rigueur [riegur]〈v.〉1 strengheid ⇒ hardheid, onbuigzaamheid2 strengheid ⇒ stiptheid, striktheid, uiterste nauwkeurigheid♦voorbeelden:traiter qn. avec la dernière rigueur • iemand uiterst streng, hard behandelenêtre de rigueur • verplicht zijn, vereist zijnf1) strengheid2) striktheid -
26 autant
autant [ootã]〈 bijwoord〉6 〈+ bijvoeglijk naamwoord; met herhaling van ‘autant’〉zo … (als), zo …♦voorbeelden:autant de garçons que de filles • evenveel jongens als meisjesautant que possible • zoveel mogelijkétaient-ils autant qu'hier? • waren ze met evenveel als gisteren?vous, autant que vous êtes • ieder van u, stuk voor stukje ne l'ai jamais vu manger autant • ik heb hem nooit zoveel zien etenil travaille autant qu'il peut • hij werkt zoveel hij kanils sont autant que nous • zij zijn met evenveel als wijil travaille autant qu'il peut • hij werkt zoveel hij kanintelligent, il l'est autant que toi • hij is even intelligent als jijj'en souffre autant que toi • ik lijd daar evenzeer onder als jijil est modeste autant qu'habile • hij is even bescheiden als (hij) slim (is)autant dire que … • het komt erop neer dat …autant parler à un sourd • je kunt net zo goed tegen dovemansoren pratenc'est un homme mort ou autant vaut • hij is zo goed als doodautant vaut rester à la maison • je kan beter thuis blijvenfaites en autant • doe evenzoen faire autant à qn. • iemand hetzelfde behandelenje ne puis en dire autant • dat geldt niet voor mij5 je ne pensais pas qu'il aurait autant de patience • ik dacht niet dat hij zoveel geduld zou hebben6 autant il est charmant avec elle, autant il est désagréable avec nous • zo aardig (als) hij is tegen haar, zo onaangenaam doet hij tegen onsd' autant mieux que … • des te beter, naarmate …d' autant moins, plus que … • des te minder, meer omdat …d' autant plus! • daarom des te meer!pour autant • daarom (echter)il a beaucoup travaillé, il n'a pas réussi pour autant • hij heeft hard gewerkt, toch is hij niet geslaagd(pour) autant que je sache • voor zover ik weetautant qu'il est possible • voor zover mogelijk(pour) autant qu'on puisse prévoir • voor zover dat te voorzien valt→ vent -
27 avoir une conduite ignoble à l'égard de qn.
avoir une conduite ignoble à l'égard de qn.Dictionnaire français-néerlandais > avoir une conduite ignoble à l'égard de qn.
-
28 battre froid à qn.
battre froid à qn. -
29 chahuter
-
30 disjoindre
disjoindre [dieszĵwẽdr]1 uit elkaar halen ⇒ losmaken, demonteren1 losraken ⇒ uit zijn voegen raken, uiteenvallen -
31 disjonction
-
32 dissocier deux causes juridiques
dissocier deux causes juridiquesDictionnaire français-néerlandais > dissocier deux causes juridiques
-
33 en faire autant à qn.
en faire autant à qn. -
34 faire des amabilités à qn.
faire des amabilités à qn.Dictionnaire français-néerlandais > faire des amabilités à qn.
-
35 faire un mauvais parti à qn.
faire un mauvais parti à qn.Dictionnaire français-néerlandais > faire un mauvais parti à qn.
-
36 *haut
*haut ['oo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉1 hoog2 oud ⇒ ver terug, lang geleden♦voorbeelden:hautes eaux • hoog waterla haute Egypte • Opper-Egyptehauts fourneaux • hoogovensmarée haute • hoog tij, vloedhaut plateau • hoogvlaktele haut Rhin • de Boven-Rijnla haute société • de hogere kringenhomme de haute taille • lange manhabiter dans la haute ville • in de bovenstad wonenlever haut • optillensauter haut • hoog springenil vise trop haut • hij mikt te hooghaut dans le ciel • hoog in de hemelun mur haut de deux mètres • een twee meter hoge muurde haut • van bovenafvoir les choses de haut • de zaken van een afstand bekijken〈 figuurlijk〉 le prendre de haut • hooghartig reageren, een hoge toon aanslaande haut en bas • van boven naar benedenregarder qn. de haut en bas • iemand van top tot teen bekijkenen haut • boven, naar bovenil habite en haut • hij woont boventout en haut • helemaal bovenpar en haut • bovenlangsdu haut de • vanafcrier du haut d'un toit • van een dak af roepenl'étage du haut • de bovenste verdiepingle haut du corps • het bovenlijfle haut d'une robe • het bovenlijfje van een japonperché sur le haut d'un arbre • op de top van een boom gezetenle haut du pavé • de huizenkanthaut comme trois pommes • drie turven hooghaut les mains! • handen omhoog!remonter plus haut • teruggaan in de tijdhaut en couleur • kleurrijk, schilderachtigtenir qn. en haute estime • grote achting hebben voor iemandhaute fidélité • hific'est de la plus haute importance • het is van het grootste belanghaute intelligence • zeer grote intelligentieinstrument de haute précision • precisie-instrumenthaute trahison • hoogverraadà haute voix • hardop, met luide stemparlez plus haut • spreek eens wat luiderpenser tout haut • hardop denken -
37 instruire
-
38 malmener
-
39 conduire, mener qn. à la cravache
conduire, mener qn. à la cravacheiemand ruw, hard, meedogenloos behandelen, aanpakkenDictionnaire français-néerlandais > conduire, mener qn. à la cravache
-
40 ozoniser
ozoniser [oozonniezee]〈 werkwoord〉 〈 scheikunde〉1 ozoniseren ⇒ in ozon omzetten, met ozon behandelen
См. также в других словарях:
Johannes de Gorter — (auch Jan bzw. Johann de Gorter; * 19. Februar 1689 in Enkhuizen; † 11. September 1762 in Wijk bij Duurstede) war ein niederländischer Mediziner. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Familie 3 … Deutsch Wikipedia
Haushalten — 1. Haushalten hat ein weit Maul. – Jer. Gotthelf, Köthi (Berlin 1847), II, 153. 2. Haushalten ist ein theuer Ding. Holl.: Het huishouden kost veel. (Harrebomée, I, 346.) 3. Hausshalten ist ein schwer Ding verwalten. – Petri, II, 374. 4. Jeder… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Verständige (der) — 1. Dem Verständigen ist bald genug gesagt. – Schottel, 1130a. Holl.: Den verstandige is haast genoeg gezegd. – Een woord is voor de geleerden genoeg. – Het is genoeg gezegd voor hem, die verstand heeft. (Harrebomée, II, 373b u. 480a.) Schwed.:… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon