-
21 push someone about/around
push someone about/aroundiemand ruw/slecht behandelen; iemand commanderen, iemand met minachting behandelen -
22 push
n. druk; compressie; aanval; initiatief; hulp--------v. duwen; wegduwen; drukken; initiatief nemen; hasjiesj verkopenpush1[ poesj]1 duw ⇒ stoot, zet, ruk♦voorbeelden:〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 at a push • als het echt nodig is, in geval van nood2 druk ⇒ nood, crisis♦voorbeelden:1 to get a job like that you need a lot of push • om zo'n baan te krijgen moet je heel wat aankunnen2 if/when it comes/came to the push • als het erop aankomt/aankwam————————push21 duwen ⇒ stoten, schuiven, dringen2 vorderingen maken ⇒ vooruitgaan, doorgaan, verder gaan3 zich (uitermate) inspannen ⇒ doorzettingsvermogen/ondernemingslust hebben♦voorbeelden:2 push ahead/along/forward/on • (rustig) doorgaan/verder gaanpush by/past someone • iemand voorbijdringenpush ahead/along/forward/on with • vooruitgang boeken/opschieten metII 〈 overgankelijk werkwoord〉2 stimuleren ⇒ bevorderen, promoten, voorthelpen, pushen3 druk uitoefenen op ⇒ lastig vallen, aandringen bij♦voorbeelden:1 push the button • op de knop/bel drukkenpush the car • de auto aanduwenpush a door open • een deur openduwenhe pushes the matter too far • hij drijft de zaak te ver doordon't push your sister to take that decision • zet je zus niet aan tot dat besluitpush one's way through a crowd • zich een weg banen door een menigteI pushed myself to do it • ik dwong mezelf het te doen〈informeel; figuurlijk〉 push someone about/around • iemand ruw/slecht behandelen; iemand commanderen, iemand met minachting behandelenthey pushed our work aside • ze schoven ons werk terzijde; 〈 figuurlijk〉 ze gaven ons werk geen kanspush back one's hair • zijn haar naar achteren strijkenpush back the enemy • de vijand terugdringenhe was pushed down • hij werd ondergeduwdpush oneself forward • zich op de voorgrond dringenpush someone forward as a candidate • iemand als kandidaat naar voren schuivenpush over a lady • een dame omverlopenpush over a table • een tafel omgooienthat pushed prices up • dat joeg de prijzen omhoogpush someone into action • iemand tot actie dwingenthe disaster pushed all other news off the front pages • de ramp verdrong al het andere nieuws van de voorpagina'spush one's work onto someone else • zijn werk op iemand anders afschuiven/aan iemand anders opdringenshe pushed him to the verge of suicide • ze dreef hem bijna tot zelfmoordpush oneself • zichzelf promoten, zichzelf weten te verkopen3 don't push your luck (too far)! • stel je geluk niet te veel op de proef!he is pushed (for time/money) • hij heeft bijna geen tijd/geld, hij zit krap (in zijn tijd/geld)he pushed me for money • hij probeerde geld van mij los te krijgen¶ push home • uitvoeren, toedienen, krachtig ondernemen/uiteenzettenthe attack was pushed home with considerable force • de aanval werd met veel kracht uitgevoerd -
23 reciprocate
v. beantwoorden; op gelijke manier behandelen, uitwisselen[ rissiprəkeet] 〈zelfstandig naamwoord: reciprocation〉2 heen en weer/op en neer bewegen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
24 Spanish fly
n. Spaanse vlieg; lichtgroene Europese blaren veroorzakende tor; giftig geneeskundig poeder gemaakt van opgedroogde lichaam van deze tor (vroeger gebruikt voor behandelen van huidblaren en als een tegenmiddel en ook als geslachtsdrift prikkelend middel gebruikt -
25 address
n. adres (ook in de computerwereld); een (logische) geheugenpositie in een computersysteem die is aangeduid door een nummer of code; toespraak; lezing--------v. aanspreken; adresseren; zich wenden totaddress1[ ədres] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————address2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:address oneself to • zich richten/wenden tot; zich bezighouden met/toeleggen op4 address the judge as ‘Your Honour’ • spreek de rechter met ‘Edelachtbare’ aan -
26 alike
adj. lijkend op; gelijk--------adv. evenzeer; gelijkalike1[ əlajk] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉♦voorbeelden:————————alike2〈 bijwoord〉♦voorbeelden: -
27 archive
n. archiveren, archief; (in computers) een ingepakt of gecomprimeerd bestand, een computer bestand die verschillende andere gecomprimeerde bestanden bevat--------v. in archief stoppen[ a:kajv] -
28 be dismissive of someone/something
be dismissive of someone/somethingiemand neerbuigend behandelen, zich smalend/afwijzend uitlaten over iemand/ietsEnglish-Dutch dictionary > be dismissive of someone/something
-
29 belabour
v. bekritiseren, voor gek zetten; uitspinnen; ervan langs geven♦voorbeelden: -
30 canonize
v. heilig verklaren, heilige worden; als heilig persoon behandelen, iemand aanbidden; officieel aanvaard makencanonize, canonise[ kænənajz] 〈zelfstandig naamwoord: canonization〉 -
31 care
n. zorg; zorgzaamheid; verzorging; behandeling; supervisie--------v. verzorgen; behulpzaam zijn; aardig zijncare1[ keə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 zorg ⇒ ongerustheid, (be)kommer(nis)2 zorg(vuldigheid) ⇒ voorzichtigheid, behoedzaamheid3 verantwoordelijkheid ⇒ zorg, toezicht♦voorbeelden:〈 informeel〉 have a care! • pas op!a care -marked face • een door zorgen getekend gezichtthe child is my care • ik heb het kind onder mijn hoedetake care and see you next week • tot over een week en hou je taaitake care of the pence/pennies • op de kleintjes lettenhandle with care • (pas op,) breekbaar!it will take care of itself • het komt vanzelf (weer op zijn pootjes) terechttake care to • ervoor zorgen datleave in the care of • toevertrouwen aan de hoede/zorg van(in) care of • per adresunder doctor's care • onder doktersbehandelingthe shop is under the care of Mrs Jones • de winkel wordt beheerd door mevrouw Jones————————care2♦voorbeelden:1 well, who cares? • nou, en?; wat zou het?do you care much about going? • moet jij er nou zo nodig heen?I am beyond/past caring (for) • het kan me niets meer schelenfor all I care • wat mij betreftI don't care if you do • mij best→ care for care for/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (graag) willen ⇒ zin hebben (in), bereid zijn te2 zich bekommeren om ⇒ geven om, zich aantrekken van♦voorbeelden:I couldn't care less • het zal me een zorg zijnhe doesn't seem to care very much • zo te zien kan het hem weinig schelen -
32 caress
n. streling--------v. strelen; kussen; omhelzencaress1[ kəres] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 teder/warm gebaar ⇒ liefkozing, streling————————caress2〈 werkwoord〉1 liefkozen ⇒ kussen, aanhalen♦voorbeelden: -
33 cold
adj. koud--------n. koude, kilte; verkoudheidcold1[ koold]♦voorbeelden:catch (a) cold • kou vattenhave a cold • verkouden zijnII 〈niet-telbaar zelfstandig naamwoord; vaak the〉1 kou♦voorbeelden:she was left out in the cold • ze was aan haar lot overgelaten————————cold2〈 coldness〉♦voorbeelden:a cold fish • een kouwe kikkercold logic • de nuchtere logica〈 culinaria〉 cold meat/ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 cuts • gemengd koud vlees, assiette anglaisea cold welcome • een koele ontvangstbe/feel cold • het koud hebben〈 vulgair〉 it's cold enough to freeze the balls off a brass monkey • het is zo koud dat je ballen eraf vallen/vriezenit leaves me cold • het laat me koudcold comfort • schrale troostget/have cold feet • bang worden/zijncold turkey • onverbloemde waarheid; 〈 informeel〉harde ontwenningskuur/ontwenningsverschijnselen van verslaafde 〈door hem/haar opeens alle drugs te onthouden〉cold war • koude oorlogmake someone's blood run cold • iemand het bloed in de aderen doen stollen♦voorbeelden:————————cold3〈 bijwoord〉♦voorbeelden:quit one's job cold • op staande voet ontslag nemenbe turned down cold • zonder meer afgewezen worden -
34 conduct
n. gedrag; leiding, beheer--------v. leiden,beheren; dirigerenconduct1[ kondukt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 gedrag ⇒ houding, handelwijze2 (bedrijfs)leiding ⇒ bestuur, beleid3 wijze van behandeling/uitvoering ⇒ behandelingswijze————————conduct2[ kəndukt]1 leiden ⇒ rondleiden, begeleiden♦voorbeelden:1 conducted tour • verzorgde reis, rondleidingthe police conducted the troublemakers away • de politie voerde de herrieschoppers afII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 besturen ⇒ leiden, (aan)voeren♦voorbeelden:2 who conducts your correspondence? • wie voert uw correspondentie? -
35 creosote
n. ontsmettingsmiddel[ kriəsoot] -
36 deal summarily with
-
37 deal with complaints
-
38 difference
n. anders, onderscheid; verschil[ difrəns]♦voorbeelden:that makes all the difference • dat maakt veel uit -
39 differentiate between
differentiate between -
40 differentiate
v. onderscheiden[ diffərensjie▪eet]2 een onderscheid/verschil maken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 onderscheiden ⇒ (van elkaar) afscheiden; onderkennen
См. также в других словарях:
Johannes de Gorter — (auch Jan bzw. Johann de Gorter; * 19. Februar 1689 in Enkhuizen; † 11. September 1762 in Wijk bij Duurstede) war ein niederländischer Mediziner. Inhaltsverzeichnis 1 Leben und Wirken 2 Familie 3 … Deutsch Wikipedia
Haushalten — 1. Haushalten hat ein weit Maul. – Jer. Gotthelf, Köthi (Berlin 1847), II, 153. 2. Haushalten ist ein theuer Ding. Holl.: Het huishouden kost veel. (Harrebomée, I, 346.) 3. Hausshalten ist ein schwer Ding verwalten. – Petri, II, 374. 4. Jeder… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Verständige (der) — 1. Dem Verständigen ist bald genug gesagt. – Schottel, 1130a. Holl.: Den verstandige is haast genoeg gezegd. – Een woord is voor de geleerden genoeg. – Het is genoeg gezegd voor hem, die verstand heeft. (Harrebomée, II, 373b u. 480a.) Schwed.:… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon