-
1 hereinfallen
-
2 Glatteis
Glatteis〈o.〉2 〈 figuurlijk〉glad ijs, gevaarlijk terrein♦voorbeelden:2 jemanden aufs Glatteis führen • (a) iemand beetnemen, erin laten lopen; (b) iemand op gevaarlijk terrein lokken -
3 Leim
-
4 auf einen Betrüger hereinfallen
auf einen Betrüger hereinfallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > auf einen Betrüger hereinfallen
-
5 auf jemanden hineinfallen
auf jemanden hineinfallenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > auf jemanden hineinfallen
-
6 bemogeln
bemogeln1 bedotten, beetnemen, foppen -
7 drankriegen
-
8 fangen
fangen♦voorbeelden:〈verouderd; formeel〉 gefangen setzen • insluiten, gevangen zetten4 etwas, jemand hat mich ganz gefangen • iets, iemand heeft me helemaal betoverd3 zijn evenwicht hervinden, zich herstellen 〈 ook figuurlijk〉♦voorbeelden: -
9 hineinfallen
hineinfallen1 erin, naar binnen vallen♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 wer andern eine Grube gräbt, fällt selbst hinein • wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in -
10 jemandem auf den Leim gehen
jemandem auf den Leim gehener bij iemand inlopen, bij iemand in de val lopen, zich door iemand laten beetnemenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemandem auf den Leim gehen
-
11 jemanden aufs Glatteis führen
jemanden aufs Glatteis führenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > jemanden aufs Glatteis führen
-
12 leimen
-
13 nasführen
nasführen -
14 rasieren
rasieren -
15 verschaukeln
verschaukeln -
16 übertölpeln
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский