-
21 ingénu
-
22 innocent
innocent [ienossã]2 〈alleen bijvoeglijk naamwoord; voor of na het zelfstandig naamwoord〉 onschuldig 〈 van kind, meisje, lachen enz.〉 ⇒ rein, onverdorven4 〈 alleen bijvoeglijk naamwoord〉 onschuldig 〈 van spel, genoegen, scherts enz.〉 ⇒ onschadelijk, ongevaarlijk♦voorbeelden:l' innocent du village • de dorpsgekfaire l' innocent • zich van den domme houdenun(e) innocent(e) • naïeveling, domkopadj1) onschuldig2) onnozel, naïef -
23 naïvement
-
24 simple
simple [sẽpl]♦voorbeelden:la simple pensée • alleen al de gedachte〈 sport en spel〉 un simple • enkel(spel), single1. m1) enkelspel2) achterlijke [persoon]2. adj1) eenvoudig, gemakkelijk2) natuurlijk, gewoon3) bescheiden4) enkel5) naïef6) dom7) enkelvoudig -
25 candide
-
26 trop confiant
trop confiantgoedgelovig, argeloos -
27 naiv
1) ongekunsteld2) argeloos3) eenvoudig4) onnozel5) naïef -
28 ahnungslos
ahnungslos1 nietsvermoedend ⇒ onwetend, argeloos -
29 an nichts Arges denken
an nichts Arges denkenvan de prins geen kwaad weten, volkomen argeloos zijn -
30 arg
〈 ärger, (am) ärgst(en)〉2 〈informeel; regionaal〉erg, zeer ⇒ hevig, groot♦voorbeelden:gar zu arg • al te erg, al te bontseine Deutschkenntnisse liegen sehr im Argen • met zijn kennis van het Duits is het treurig gesteldarg krank • ernstig ziek¶ an nichts Arges denken • van de prins geen kwaad weten, volkomen argeloos zijn -
31 bieder
-
32 harmlos
-
33 treuherzig
treuherzig
Страницы
- 1
- 2