-
1 appointment
-
2 appointment
aanstellingaanwijzingafspraakdienstvaststelling -
3 appointment power
Aanstellingsmacht (een wettelijke volmachtiging open banen te bemannen) -
4 appointment directory
functiedirectory -
5 a teaching appointment
-
6 by appointment
by appointment -
7 make an appointment
-
8 period appointment
period appointment1 tijdelijke benoeming/aanstelling -
9 submit someone's name for appointment
English-Dutch dictionary > submit someone's name for appointment
-
10 break an appointment
een afspraak opzeggen -
11 keep an appointment
een afspraak houden -
12 letter of appointment
aanstellingsbrief (volmacht, bevestiging v. iemands functie) -
13 making an appointment
een afspraak maken -
14 power of appointment
successiemachtiging -
15 special appointment
speciale aanstelling (bijzondere funktie voor een beperkte periode) -
16 to hold a permanent appointment
in vaste dienst zijnEnglish-Dutch technical dictionary > to hold a permanent appointment
-
17 make
n. merk--------v. maken; vervaardigen; veroorzaken; creërenmake1[ meek]1 merk2 natuur ⇒ karakter, soort♦voorbeelden:2 maaksel ⇒ fabrikaat, makelij♦voorbeelden:2 of bad make • van slechte makelij, van slecht fabrikaatthat young man is really on the make • die jongeman is een echte streber————————make21 doen ⇒ zich gedragen, handelen♦voorbeelden:we were making toward(s) the woods • wij gingen naar de bossen¶ make believe • spelen, doen alsofyou'll have to make do with this old pair of trousers • je zult het met deze oude broek moeten doenmake away/off • 'm smeren, ervandoor gaanmake away with oneself • zich van kant makenmake away with • doden; meenemen, jattenmake off with • weg/meenemen, jattenmake at someone • op iemand afstormen〈Amerikaans-Engels; informeel〉 make with • komen met, brengen; doen, uitvoerenmake with the drinks, I'm parched • kom op met de drank(jes), ik heb een vreselijke dorstmake with the show • kom op met de show, voer de show opII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 maken ⇒ bouwen, fabriceren; scheppen; voortbrengen, veroorzaken; bereiden; (op)maken, opstellen 〈 wet, testament〉2 in een bepaalde toestand/positie brengen ⇒ maken, vormen; maken tot, benoemen tot/als3 (ver)krijgen ⇒ (be)halen, binnenhalen 〈 winst〉, hebben 〈 succes〉; lijden 〈 verlies〉; verdienen; scoren, maken 〈punt enz.〉4 laten ⇒ ertoe brengen, doen, maken dat, dwingen5 voorstellen als ⇒ doen lijken op, afschilderen (als)7 worden ⇒ maken, zijn8 (geschikt) zijn (voor) ⇒ (op)leveren, worden9 afleggen ⇒ overbruggen, doen10 bereiken ⇒ komen tot, halen 〈 snelheid〉, gaan; halen, pakken 〈 trein〉; zien, in zicht krijgen 〈 land〉; bereiken 〈 rang〉, worden ⇒ komen in, halen 〈 ploeg〉11 doen 〈 met handeling als object〉 ⇒ verrichten, uitvoeren 〈 onderzoek〉; geven 〈 belofte〉; nemen 〈 proef〉; houden 〈 redevoering〉♦voorbeelden:1 make coffee/tea • koffie/thee zettenmake dinner • het warme eten klaarmakenmake a house • een huis bouwenGod made man • God schiep de mensmake room • plaats makenmake over a dress • een jurk vermaken/verstellenmake a chair from paper • een stoel van papier makena bridge made of stone • een brug van steen, een stenen brugthey made a cupboard out of oak • zij maakten een kast van eikenhoutthat boy's as fast/bad as they make 'em • die jongen is zo snel/slecht als maar kanthe letter made mother happy • de brief maakte moeder blijthe workers made him their spokesman • de arbeiders maakten hem tot hun woordvoerdermake the news public • het nieuws openbaar makenmake over something (into) • iets ombouwen (tot), iets veranderen (in)make a stone into an axe • van een steen een bijl makenyou've made such a happy man out of me • je hebt van mij zo'n gelukkig mens gemaaktmake a profit of two guilders • een winst van twee gulden maken〈 kaartspel〉 make a trick • een slag maken/binnenhalenhe made a lot on this deal • hij verdiende een hoop aan deze transactie4 you think you can make this old car ride again • je denkt deze oude wagen weer aan de praat te kunnen krijgenthe police made Randy sign the confession • de politie dwong Randy de bekentenis te tekenenthe story made her laugh • het verhaal maakte haar aan het lachenTom was made to tell his adventures once more • Tom moest zijn avonturen nog eens vertellenshe made the food go round • ze zorgde ervoor dat er genoeg eten was voor iedereenhe made himself heard by speaking loud and clear • hij maakte zichzelf verstaanbaar door hard en duidelijk te sprekenyou can't make me • je kunt me niet dwingen5 this book makes the Second Worldwar end in 1943 • dit boek laat de Tweede Wereldoorlog eindigen in 1943the director made Macbeth a villain • de regisseur maakte van Macbeth een schurk6 what do you make the time? • hoe laat heeft u het?I make it seven thirty • ik heb het half achtthree and four make seven • drie en vier is zeventhat makes three who want whisky • dat zijn er drie die whisky willenthat novel makes pleasant reading • die roman laat zich lekker lezenshe will make you the perfect secretary • zij zal de volmaakte secretaresse voor je zijnthe man is made for this job • de man is geknipt voor deze baanafter that he made major • daarna werd hij majoorthis car makes a hundred and thirty km/h • deze auto haalt honderddertig km/umake the front pages • de voorpagina's halenmake port • de haven binnenlopenI wonder how that player could make this team • ik vraag me af hoe die speler in dit team kon komen/rakenmake it • op tijd zijn, het halen; 〈 figuurlijk〉succes hebben, slagenhave it made • geslaagd zijn, op rozen zitten11 make a decision • een beslissing nemen, beslissenmake an effort • een poging doen, pogenmake a phone call • opbellenmake war against/on/with • oorlog voeren tegen/metthis new film will make him or break him • met deze nieuwe film is het erop of eronder voor hemmake something do • zich met iets behelpenyou'll have to make this bike do • je zult het met deze fiets moeten doen〈 slang〉 make it • het doen, een nummertje maken, naaienlet's make it next week/Wednesday • laten we (voor) volgende week/woensdag afsprekenmake little of • onbelangrijk vinden; weinig hebben aan, weinig profijt trekken van; weinig begrijpen vanhe made little of this wonderful opportunity • hij deed weinig met deze prachtkansmake much of • belangrijk vinden; veel hebben aan; veel begrijpen van; veel werk maken van 〈 bijvoorbeeld meisje〉they never made much of reading at home • thuis vonden ze lezen nooit belangrijkmake nothing of • gemakkelijk doen (over), geen probleem maken van; niets begrijpen van〈 informeel〉 want to make something of it? • zocht je soms mot?, knokken?〈 informeel〉 that makes two of us • dat geldt ook voor mij, hier idem ditomake over (to) • vermaken (aan), overmaken (aan), toewijzen (aan) 〈geld e.d.〉what do you make of that story? • wat denk jij van dat verhaal?they couldn't make anything of my notes • ze begrepen niets van mijn aantekeningen -
18 submit
v. onderwerpen; aanvullen; voorstellen; indienen; beweren♦voorbeelden:submit to someone's wishes • iemands wensen inwilligen♦voorbeelden:submit to defeat • zich gewonnen gevenI will never submit to being parted from you • ik zal nooit toestaan dat we van elkaar gescheiden worden♦voorbeelden:submit a case to court • een zaak voor het gerecht brengenI submit that • ik meen te mogen beweren dat
См. также в других словарях:
appointment — ap‧point‧ment [əˈpɔɪntmənt] noun 1. [countable] an arrangement to meet someone at a particular time and place: • Erlich was 25 minutes early for his appointment. • He had an appointment with a union delegate at the Grand Hotel. • Were you able to … Financial and business terms
Appointment — Ap*point ment, n. [Cf. F. appointement.] 1. The act of appointing; designation of a person to hold an office or discharge a trust; as, he erred by the appointment of unsuitable men. [1913 Webster] 2. The state of being appointed to som? service… … The Collaborative International Dictionary of English
appointment — I (act of designating) noun allocation, allotment, assignment, authorization, certification, charter, choice, decree, delegation, deputation, designation to office, dispensation, distribution, installation, naming, nomination, order, ordination,… … Law dictionary
Appointment — may refer to a number of things, including the following:*An appointment is a time reserved for something such as a doctor visit, much like a reservation. *An appointment, in government also refers to the assignment of a person by an official to… … Wikipedia
appointment — [n1] arrangement for meeting; prearranged meeting assignation, assignment, blind date*, consultation, date, engagement, errand, gig, interview, invitation, meet, rendezvous, session, tryst, zero hour*; concepts 324,384 appointment [n2] assignment … New thesaurus
appointment — ► NOUN 1) an arrangement to meet. 2) a job or position. 3) the action of appointing or the process of being appointed. 4) (appointments) furniture or fittings. ● by appointment (to the Queen) Cf. ↑by a … English terms dictionary
appointment — The act of designating, or the acquisition of some, responsibility or position. For example, the Court can appoint a Trustee in Bankruptcy as Receiver of some property. (Dictionary of Canadian Bankruptcy Terms) United Glossary of Bankruptcy Terms … Glossary of Bankruptcy
appointment — (n.) early 15c., an agreement, also a fixing of a date for official business, from M.Fr. apointement, from apointer (see APPOINT (Cf. appoint)). Meaning act of placing in office is attested from 1650s … Etymology dictionary
appointment — *engagement, rendezvous, tryst, assignation, date … New Dictionary of Synonyms
appointment — [ə point′mənt] n. 1. an appointing or being appointed; specif., a naming or selecting for an office, position, etc. 2. a person so selected 3. a position held in this way 4. an arrangement to meet someone or be somewhere at a set time; engagement … English World dictionary
appointment — ap|point|ment W2S1 [əˈpɔıntmənt] n 1.) an arrangement for a meeting at an agreed time and place, for a particular purpose appointment with ▪ She has an appointment with a client at 10.30. ▪ You should phone his secretary if you want to make an… … Dictionary of contemporary English