-
1 panic-stricken
-
2 afraid
adj. wantrouwend; bang, angstig[ əfreed]1 bang ⇒ angstig, bezorgd♦voorbeelden:afraid of one's own shadow • bang als een wezelshe was afraid to wake her husband • ze durfde haar man niet wakker te makenI'm afraid for you/your safety • ik maak me zorgen om jou/jouw veiligheidafraid of something • bang voor ietsshe was afraid of waking her husband • ze was bang dat ze haar man wakker zou makendon't be afraid of asking for help • vraag gerust om hulpI'm afraid I'm late • het spijt me maar ik ben te laatI'm afraid you might be wrong there • ik vrees dat je daar ongelijk hebt -
3 fearful
adj. vreselijk. verschrikkelijk; angstig; uit angst; is bang; huivert; houdt afstand[ fiəfl] 〈 fearfulness〉1 vreselijk ⇒ afschuwelijk, ontzettend2 bang ⇒ angstig, bevreesd♦voorbeelden:fearfully bad weather • afgrijselijk slecht weer -
4 panicky
-
5 sook
n. (Australisch Engels) verlegen of angstig kind, timide of angstig kind; huilebalk, iemand die neiging heeft veel te huilen of zeuren, zeurpiet -
6 a feeling of apprehension
een bang/angstig voorgevoel -
7 apprehension
n. begrip; angst; inhechtenisneming[ æprihhensjn]♦voorbeelden:1 a feeling of apprehension • een bang/angstig voorgevoel -
8 apprehensive
-
9 awesome
adj. vreselijk, angstig[ o:səm] -
10 claustrophobic
adj. claustrofobisch (angstig om in gesloten ruimtes te vertoeven)[ klo:strəfoobik]3 〈 zelfstandig naamwoord〉lijder aan claustrofobie/engtevrees -
11 cowardly
-
12 dread
n. angst, vrees--------v. angstig zijn, vrezendread1[ dred] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 (doods)angst ⇒ vrees, schrik♦voorbeelden:————————dread2〈 bijvoeglijk naamwoord〉 〈 formeel〉1 gevreesd ⇒ angstaanjagend, ontzagwekkend♦voorbeelden:————————dread3〈 werkwoord〉1 vrezen ⇒ erg opzien tegen, doodsbang zijn (voor)♦voorbeelden:1 I dread to think (of) what will happen to him • ik moet er niet aan denken wat hem allemaal zal overkomen -
13 fear
n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid--------v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegenfear1[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdigfor fear of • uit vrees datin fear and trembling • met angst en bevengo in fear of • bang zijn voor〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake vanput the fear of God into someone • iemand goed bang maken————————fear2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen♦voorbeelden: -
14 nervous
adj. zenuwachtig, nerveus; gespannen, opgewonden[ nə:vəs] 〈 nervousness〉♦voorbeelden:2 nervous breakdown • zenuwinstorting/inzinkingnervous disorders • zenuwstoringen(central) nervous system • (centraal) zenuwstelsel3 nervous of • bang voor/om te -
15 nervy
adj. zenuwachtig (slang); geïrriteerd; angstig[ nə:vie] 〈 nervier〉 -
16 panic
n. paniek; angst; schrik--------v. in paniek raken; verschrikkenpanic1[ pænik] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:to be at panic stations (over something) • (iets) overijld moeten doenget into a panic (about) • in paniek raken (over)————————panic2〈werkwoord; panicked〉1 in paniek raken/brengen ⇒ angstig worden/maken -
17 presentiment
-
18 squawk
n. gil, schreeuw, gekrijs--------v. krijsen, schreeuwensquawk1[ skwo:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————squawk2〈 werkwoord〉1 krijsen ⇒ schril schreeuwen, angstig kakelen2 〈 informeel〉heftig/luid protesteren -
19 tense
adj. gespannen, bereid--------n. tijd--------v. strekken, zich strekkentense11 tijd ⇒ tijdsvorm, werkwoordsvorm————————tense2〈bijvoeglijk naamwoord; tenser; tenseness〉1 gespannen ⇒ strak/stijf (gespannen); zenuwachtig, angstig; in/vol spanning; spannend, zenuwslopend; ingespannen♦voorbeelden:a face tense with anxiety • een van angst vertrokken gezicht————————tense3II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:get tensed up • gespannen/zenuwachtig worden, zich zenuwachtig maken -
20 timid
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Ängstig — Ängstig, er, ste, adj. et adv. mit Angst erfüllet, Angst empfindend, und darin gegründet. Ein wallend ängstig Weh erhebt mich von der Erde, Hall. Daß der Hohepriester so ängstig war, 2 Maccab. 3, 21. Angestich kommt schon bey den Schwäbischen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
angstig — (Adj.) [ànxdig] angst und bang(e), beengend, beklemmendes Gefühl (Wenn a Weda kimmt, werd s ma oiwei ganz angstig) … Bayrische Wörterbuch von Rupert Frank
Escape Clause — Filmdaten Deutscher Titel Escape Clause – Tödliche Rache Originaltitel Escape Clause … Deutsch Wikipedia