-
1 afzonderen
1 [op een afzonderlijke plaats zetten] separate (from)2 [apart zetten en houden] isolate ⇒ place/set apart3 [met een schot afscheiden] partition off4 [apart nemen voor een doel] put/set aside♦voorbeelden:II 〈wederkerend werkwoord; zich afzonderen〉1 [met betrekking tot personen] separate/seclude oneself (from) ⇒ retire/withdraw (from)2 [met betrekking tot zaken] separate (out)♦voorbeelden:zich van de wereld afzonderen • withdraw from the world -
2 afzonderen
v. separate, isolate, seclude, segregate, set apart, detach, cloister -
3 een bedrag afzonderen
een bedrag afzonderenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een bedrag afzonderen
-
4 ik kan me nergens afzonderen
ik kan me nergens afzonderenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > ik kan me nergens afzonderen
-
5 zich van de wereld afzonderen
zich van de wereld afzonderenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zich van de wereld afzonderen
-
6 zijn kinderen afzonderen
zijn kinderen afzonderenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > zijn kinderen afzonderen
-
7 isoleren
1 [afzonderen] isolate ⇒ 〈 met betrekking tot zieken ook〉 quarantine, 〈 door storm, overstroming, sneeuw ook〉 cut off♦voorbeelden:1 iemand isoleren • 〈 in quarantaine〉 isolate/quarantine someone; 〈 in sociaal isolement〉 cut someonehij isoleert zich te veel • he isolates himself too much1 [van afscherming voorzien tegen kou e.d.] insulate (from/against)♦voorbeelden: -
8 opsluiten
1 [achter slot en grendel zetten] shut up ⇒ lock up, confine 〈 gevangenen〉, put/place under restraint 〈 psychiatrische patiënten〉, cage 〈 dier〉, pound 〈 in asiel, kennel〉2 [vervat zijn] imply♦voorbeelden:1 opgesloten in zijn kamertje zitten • be cooped/boxed up in one's roomopsluiten in een cel • put in a cellII 〈wederkerend werkwoord; zich opsluiten〉1 [zich afzonderen] shut oneself in ⇒ coop/lock oneself up2 [figuurlijk] withdraw♦voorbeelden:1 [leger] close (up) (the ranks) -
9 scheiden
1 [samenzijn/verbinding tegengaan] separate4 [afzonderen] separate♦voorbeelden:het hoofd van de romp scheiden • sever the head from the bodytwee vechtenden scheiden • separate two fighterswettig gescheiden • (legally) divorcedhet scheiden van koolwaterstoffen is moeilijk • separating hydrocarbons is difficult5 die begrippen zijn niet scherp van elkaar te scheiden • those concepts are hard to distinguish/separate3 [zich losmaken] part4 [formeel] [heengaan] depart (from this life/world) ⇒ pass away♦voorbeelden:scheiden van • part/separate fromals vrienden/in onmin scheiden • part (as) friends/on bad termsIII 〈wederkerend werkwoord; zich scheiden〉1 [losgaan] separate ⇒ come/break off♦voorbeelden: -
10 schiften
2 [afzonderen] separate ⇒ sift/weed out♦voorbeelden:1 inzendingen/bewijsmateriaal schiften • sort entries, sift (through) evidencede sollicitanten schiften naar hun capaciteiten • sort applicants according to their abilities1 [met betrekking tot melk] curdle, turn -
11 uitkoken
2 [ontdoen van wat er in zit] boil down3 [afzonderen] boil down, extract by boiling -
12 uitscheiden
См. также в других словарях:
Absondern — Absondern, verb. reg. act. von einem andern Dinge sondern oder trennen, als ein allgemeiner Ausdruck, der die besondere Art und Weise unbestimmt läßt. 1) Eigentlich, dem Orte nach. Ein räudiges Schaf von der Herde, die Lämmer von den Schafen… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
sondern — sondern1 Konj std. (8. Jh.) Stammwort. Frühe Spezialisierung des Adverbs mhd. sunder, ahd. suntar, as. sundar (afr. sunder, ae. sundor, anord. sundr, mit abweichender Endung gt. sundro) abseits, gesondert, für sich , die im Deutschen noch als… … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache