-
1 écarter
écarter [eekaartee]1 (uit)spreiden ⇒ uit elkaar schuiven, uit elkaar drijven♦voorbeelden:écarter les mouches • de vliegen wegslaanécarter une réclamation • een klacht afwijzenécarter qn. de la liste • iemand van de lijst afvoerenécarter un coup • een slag afweren, pareren♦voorbeelden:s'écarter de quelques pas • enkele stappen opzij gaanécarter de son sujet • van zijn onderwerp afdwalens'écarter de la verticale • scheef staan1. v1) uitspreiden, uiteendoen2) verwijderen3) doen afwijken [van richting]4) terugleggen [kaarten]5) wegsturen2. s'écarterv1) uiteengaan, opengaan -
2 évacuer
évacuer [eevaakuu.ee]〈 werkwoord〉1 lozen ⇒ spuien, afvoeren2 opruimen ⇒ wegruimen, ontledigenv1) ontruimen, evacueren2) verdrijven -
3 rayer
rayer [rejjee]〈 werkwoord〉1 strepen ⇒ strepen zetten op, lijnen trekken op2 (be)krassen ⇒ groeven, beschadigen3 doorstrepen ⇒ doorhalen, schrappen4 royeren ⇒ uitstoten, van de lijst afvoeren♦voorbeelden:v1) strepen2) doorstrepen, schrappen3) bekrassen4) uitstoten -
4 purge
purge [puurzĵ]〈v.〉 -
5 radier
-
6 vidanger
-
7 écarter qn. de la liste
écarter qn. de la liste
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский