-
1 ausrufen
ausrufen2 af-, omroepen♦voorbeelden:2 die Stationen ausrufen • de haltes om-, afroepenjemanden zum König ausrufen • iemand tot koning uitroepen -
2 Ausnahmezustand
-
3 Belagerungszustand
Belagerungszustand〈m.〉♦voorbeelden: -
4 Katastrophenalarm
Katastrophenalarm〈m.〉♦voorbeelden: -
5 Katastrophenalarm ausrufen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > Katastrophenalarm ausrufen
-
6 Notstand
Notstand〈m.〉♦voorbeelden:2 den Notstand ausrufen, verkünden • de noodtoestand uitroepen, afkondigen -
7 abrufen
abrufen1 af-, wegroepen ⇒ terugroepen, tot zich roepen -
8 den Ausnahmezustand verhängen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Ausnahmezustand verhängen
-
9 den Belagerungszustand ausrufen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > den Belagerungszustand ausrufen
-
10 den Notstand ausrufen
-
11 eine Amnestie erlassen
-
12 erlassen
-
13 herausgeben
herausgeben1 aanreiken, -geven 〈 van binnen naar buiten〉2 teruggeven ⇒ afgeven, uitleveren3 teruggeven, -betalen♦voorbeelden:den Schlüssel herausgeben • de sleutel afgeven -
14 verhängen
verhängen1 hangen (voor) ⇒ bedekken, afsluiten♦voorbeelden:einen Elfmeter verhängen • een strafschop toekennendas Todesurteil verhängen • de doodstraf uitspreken
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский