-
1 réchauffer
réchauffer [reesĵoofee]3 aanwakkeren ⇒ nieuw leven inblazen, aanvuren♦voorbeelden:♦voorbeelden:1. v1) (op)warmen2) verwarmen3) aanwakkeren2. se réchaufferv -
2 aviver
-
3 aiguiser
aiguiser [eeg(ŵ)iezee]〈 werkwoord〉1 scherpen ⇒ slijpen, wetten♦voorbeelden:aiguiser son esprit • zijn geest scherpenv1) slijpen, scherpen2) aanscherpen, stimuleren -
4 exalter
exalter [egzaaltee]1 opwinden ⇒ meeslepen, verrukken, geestdriftig maken3 doen toenemen ⇒ aanwakkeren, sterker doen uitkomen♦voorbeelden:v1) opwinden, meeslepen -
5 fouetter
fouetter [foe.ettee]→ queueII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 met de zweep slaan ⇒ (op)zwepen, voortzwepen2 geselen ⇒ kastijden, met de roede slaan3 kloppen ⇒ klutsen, slaan5 aansporen ⇒ prikkelen, opwekken, aanwakkeren♦voorbeelden:→ chatv1) kletteren, slaan2) stinken3) 'm knijpen4) (op)zwepen5) kastijden, geselen6) kloppen7) aansporen -
6 ranimer
ranimer [raaniemee]3 opnieuw aanwakkeren ⇒ aansporen, opmonterenv1) weer bijbrengen, bijkomen2) aansporen, opmonteren -
7 activer
activer [aaktievee]II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 versnellen ⇒ verhaasten, bespoedigen2 aanwakkeren ⇒ aanjagen, opjagen -
8 aiguiser l'appétit
aiguiser l'appétit -
9 attiser
-
10 fomentation
-
11 fomenter
-
12 fraîchir
-
13 raviver
raviver [raavievee]〈 werkwoord〉 -
14 réactiver
Перевод: с французского на нидерландский
с нидерландского на французский- С нидерландского на:
- Французский
- С французского на:
- Нидерландский