-
1 aanvliegen
3 [luchtvaart] fly (in/over) ⇒ transport by air♦voorbeelden:1 [in een richting vliegen] fly (towards)♦voorbeelden: -
2 aanvliegen
v. fly; go at, fly at, attack fiercely; crash into -
3 aanvliegen op
v. dart at, fly at -
4 de ziekenauto kwam aanvliegen/aangevlogen
de ziekenauto kwam aanvliegen/aangevlogenthe ambulance came flying along/upVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > de ziekenauto kwam aanvliegen/aangevlogen
-
5 een vliegveld aanvliegen
een vliegveld aanvliegenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > een vliegveld aanvliegen
-
6 iemand ineens aanvliegen
iemand ineens aanvliegenjump on someone/down someone's throatVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > iemand ineens aanvliegen
-
7 tegen iets aanvliegen
tegen iets aanvliegenVan Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > tegen iets aanvliegen
-
8 ineens
1 [tegelijk] (all) at once2 [abrupt] all at once/of a sudden, suddenly♦voorbeelden:2 iemand ineens aanvliegen • jump on someone/down someone's throathij kwam ineens op mij af • he suddenly went for mezoiets verander je niet (zomaar) ineens • that kind of thing can't be changed overnight/at the drop of a hathij vertelde het ons ineens wel • suddenly he did tell us
Перевод: с нидерландского на английский
с английского на нидерландский- С английского на:
- Нидерландский
- С нидерландского на:
- Все языки
- Английский
- Русский
- Французский
- Шведский