-
1 chance (up)on
chance (up)on(toevallig) vinden/aantreffen -
2 chance
adj. toeval; onverwacht--------n. kans; toeval; zaak; gevaar--------v. toevallige gebeurtenis; kans; risicochance1[ tsja:ns] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 kans ⇒ mogelijkheid, waarschijnlijkheid4 risico♦voorbeelden:1 stand a (good/fair) chance • een (goede/redelijke) kans makennot a chance • geen schijn van kans, geen denken aanif, by any chance/some chance or other • mocht het zo zijn data chance of success • een kans op succes(the) chances are that • het is waarschijnlijk datleap at a chance • een kans (met beide handen) aangrijpenI never miss a chance • ik laat geen gelegenheid voorbijgaanleave to chance • aan het toeval overlatenby (any) chance • toevallig→ fighting fighting/————————chance2♦voorbeelden:————————chance3♦voorbeelden:if it should chance to snow • mocht het gaan sneeuwen¶ chance (up)on • (toevallig) vinden/aantreffenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
3 come across
v. tegenkomen, ergens tegenop lopen, toevallig tegenkomen, bij toeval vindencome across♦voorbeelden:¶ 〈 informeel〉 come across with • over de brug komen met 〈 geld〉; voor de dag komen met 〈 informatie〉II 〈werkwoord + voorzetsel〉1 aantreffen ⇒ vinden, stoten op♦voorbeelden: -
4 come on
kom maar, vooruit; verdraaid nog aan toecome on1 naderbij komen ⇒ oprukken, (blijven) komen2 opschieten ⇒ vorderen, vooruitkomen3 〈 benaming voor〉 beginnen ⇒ opkomen 〈 van onweer〉, vallen 〈 van nacht〉, aangaan 〈 van licht〉, beginnen (te ontstaan) 〈van ziekte e.d.〉♦voorbeelden:the rain came on • het begon te regenen¶ come on in! • kom toch binnen!come on up! • kom toch boven!come on! • kom op! 〈om iemand tot haast aan te sporen of aan te moedigen iets te doen/zeggen〉oh come on (not again)! • oh alsjeblieft niet nog eens!II 〈werkwoord + voorzetsel〉♦voorbeelden: -
5 come upon
vinden; tegenkomencome upon1 overvallen ⇒ overrompelen, komen over2 aantreffen ⇒ stoten op, tegen het lijf lopen♦voorbeelden: -
6 discover
v. ontdekken[ diskuvvə]3 aantreffen ⇒ bemerken, bespeuren, te weten komen♦voorbeelden:I discovered that I had left my purse behind • ik ontdekte dat ik mijn tas had laten liggen -
7 find someone out
find someone out -
8 find
n. vondst; uitvinding--------v. vinden; uitvinden; beslissen; vonnis vellenfind1[ fajnd] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————find21 oordelen ⇒ verklaren, uitspreken♦voorbeelden:find against someone • iemands vordering afwijzenfind for someone • iemands vordering toewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vinden ⇒ ontdekken, terugvinden♦voorbeelden:1 pumas are found in America • poema's komen voor/vindt men in Amerikahe was found dead • hij werd dood aangetroffenfind someone out • iemand niet thuis aantreffen2 where does he find the courage? • waar haalt hij de moed vandaan?find someone attractive • iemand aantrekkelijk vindenhe found himself lost • hij ontdekte dat hij verdwaald was¶ 〈 wederkerend werkwoord〉 find oneself • zich bewust worden van zijn/haar roeping/kracht, zichzelf vindenshe could not find it in herself to leave him • ze kon het niet over haar hart verkrijgen hem te verlaten→ find out find out/ -
9 hit
n. slag, klap; treffer; succes--------v. slaan; raken, treffenhit1[ hit] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 treffer♦voorbeelden:4 a hit at the opposition • een uithaal naar/aanval op de oppositie————————hit2♦voorbeelden:♦voorbeelden:hit at • slaan naar2 bereiken ⇒ vinden, aantreffen♦voorbeelden: -
10 light on
light on, light upon1 bij toeval ontmoeten/vinden ⇒ aantreffen
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский