-
1 anhalten
anhaltenI 〈onovergankelijk werkwoord; haben〉1 stoppen, tot stilstand komen3 aanhouden, verzoeken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 aanhouden, stoppen ⇒ tot staan brengen2 houden (naast, tegen)3 aanzetten, aansporen♦voorbeelden:den Motor anhalten • de motor stopzetten -
2 stellen
stellen1 stellen, plaatsen, zetten ⇒ gelijkzetten; neerzetten; brengen; salariëren2 zorgen voor ⇒ leveren, ter beschikking stellen4 ensceneren, in scène zetten♦voorbeelden:1 einen Antrag stellen • een motie, verzoek(schrift) indienenjemandem eine Aufgabe stellen • iemand een taak stellen, opgevender Hund stellt die Ohren • de hond zet zijn oren opdie Uhr stellen • de klok, het horloge gelijkzettenetwas nicht stellen können • geen plaats hebben voor ietsgut gestellt sein • in goeden doen zijnStühle an den Tisch stellen • stoelen bij de tafel zetten〈 figuurlijk〉 eine Sache über eine andere stellen • de voorkeur geven aan iets, iets verkiezen boven iets andersetwas unter ein Thema stellen • iets onder een thema plaatsenzur Diskussion, Erörterung stellen • ter discussie stellenZeugen stellen • getuigen voorbrengen, presenteren2 zich houden ⇒ doen alsof, veinzen3 zich aangeven, zich melden5 bereid zijn ⇒ opkomen, aantreden♦voorbeelden:sich gegen jemanden stellen • zich tegen iemand kerensich hinter jemanden stellen • achter iemand gaan staansich (schützend) vor jemanden stellen • (verdedigend) vóór iemand gaan staansich schlafend stellen • zich slapende houden3 sich der Polizei stellen • zich bij de politie aangeven, meldenes stellt sich die Frage • de vraag rijst4 sich mit jemandem gut stellen • met iemand overweg kunnen, het met iemand kunnen vindenwie stellst du dich zu diesem Problem? • hoe sta jij tegenover dit probleem?sich der Presse stellen • de pers te woord staansich zu seinen Taten stellen • de verantwoordelijkheid voor zijn daden op zich nemen9 sich auf 200 Mark stellen • 200 mark kosten, op 200 mark komen -
3 auffangen
-
4 Schwebe
Schwebe〈v.〉♦voorbeelden: -
5 andauern
-
6 aushalten
aushalten♦voorbeelden:1 bei jemandem, mit jemandem aushalten • het bij iemand, met iemand uithoudenII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:den Vergleich aushalten • de vergelijking doorstaanes ist nicht zum Aushalten • het is niet om uit te houden -
7 beibehalten
beibehalten1 (be)houden, handhaven ⇒ blijven bij, aanhouden, vasthouden aan -
8 dauern
dauern2 duurzaam zijn ⇒ blijven bestaan, voortduren♦voorbeelden:♦voorbeelden:das wird dich dauern! • daar zul je spijt van krijgen! -
9 draufhalten
draufhalten〈 informeel〉1 op iets aanhouden ⇒ gaan, varen in de richting van ietsII 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
10 eine Bekanntschaft kultivieren
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > eine Bekanntschaft kultivieren
-
11 einen Demonstranten festnehmen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Demonstranten festnehmen
-
12 einen Dieb anhalten
-
13 einen Dieb auffangen
-
14 einen Kurs einhalten
-
15 einen Verbrecher stellen
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch > einen Verbrecher stellen
-
16 einhalten
einhalten1 in-, ophouden♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:ein Versprechen einhalten • een belofte nakomen -
17 etwas in der Schwebe halten
etwas in der Schwebe haltenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas in der Schwebe halten
-
18 festnehmen
-
19 fortdauern
fortdauern1 voortduren ⇒ aanhouden, voortbestaan -
20 fortwähren
- 1
- 2
См. также в других словарях:
aanhouden / vasthouden — ori … Woordenlijst Sranan
Erste Kammer der Generalstaaten — Logo Parlamentsgebäude Basisdaten Sitz: Binnenhof … Deutsch Wikipedia