-
1 Arbeitsgerät
-
2 Arbeitssachen
-
3 Arbeitszeug
-
4 instrument
n. (werk/muziek)instrument; middel, oorzaak--------v. instrument, werktuig, document; instrumenteren (muziek)[ instrəmənt]3 document ⇒ akte, oorkonde♦voorbeelden: -
5 tool
n. werktuig--------v. bewerken, met machines uitrusten; rondrijden; bewerkentool1[ toe:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 handwerktuig ⇒ (stuk) gereedschap, instrument♦voorbeelden:→ bad bad/————————tool2♦voorbeelden:1 tool along • rondtoeren, voortsnorrenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bewerken♦voorbeelden:
См. также в других словарях:
Zeug — 1. Am schönen weissen zeug sihet man bald ein Flecken. – Lehmann, 411, 7; Winckler, III, 17. 2. Das schlechte Zeug bleibt bei seinem Besitzer, bis ein Narr kommt und es kauft. – Burckhardt, 732. 3. Dat es ok so Tügelken1, hadde de Düwel saght,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon