-
21 complexé
complexe1 [kõpleks]〈m.〉1 (het) samengestelde ⇒ (samengesteld) geheel 〈 ook psychologie, biologie〉 ⇒ samenstel, combinatie, complex 〈 ook medisch〉♦voorbeelden:avoir des complexes • geremd, verlegen zijn(personne) sans complexes • ongecompliceerd (iemand)————————complexe2 [kõpleks]1 ingewikkeld ⇒ samengesteld, gecompliceerd2 moeilijkadjgeremd, verlegen -
22 embarrassé
embarrassé [ãbaaraasee]1 verlegen2 verward ⇒ onbegrijpelijk, onduidelijk♦voorbeelden:être bien embarrassé pour répondre • niet weten wat te antwoordenadj1) verlegen2) verward, onduidelijk4) gehinderd [in zijn bewegingen] -
23 abondance de biens ne nuit pas
abondance de biens ne nuit pasDictionnaire français-néerlandais > abondance de biens ne nuit pas
-
24 застенчивый
bedeesd, schuchter, verlegen -
25 застенчивый, робкий, стеснительный
Russisch-Nederlands Universal Dictionary > застенчивый, робкий, стеснительный
-
26 скромный
adjgener. verlegen, abstinent, discreet, nederig, bescheiden, ingetogen, schuchter, stemmig, zedig -
27 стеснительный
adjgener. verlegen, hinderlijk, drukkend, lastig -
28 backward
adj. achteraan komend; teruggaand; verlegen; aarzelend--------adv. achteruitbackward1[ bækwəd] 〈 bijvoeglijk naamwoord〉2 achteruit(-) ⇒ teruggaand, ruggelings♦voorbeelden:be backward in one's studies • achter zijn met zijn studiea backward journey • een reis terug————————backward2〈 bijwoord〉→ backwards backwards/ -
29 boo
interj. boe!--------n. boe--------v. boe roepen, joelen, uitjouwenboo1[ boe:] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 boe ⇒ kreet van afkeuring, gejouw, boegeroep♦voorbeelden:————————boo2〈 werkwoord〉1 boe roepen ⇒ joelen, jouwen♦voorbeelden: -
30 can't/couldn't say boo to a goose
can't/couldn't say boo to a gooseEnglish-Dutch dictionary > can't/couldn't say boo to a goose
-
31 chary
-
32 coy
-
33 cream puff
soes (kleine taartjes gevuld met slagroom, gevuld gebak; (Slang) zwak iemand, verlegen iemand; (Slang) oude gebruikt e auto in zeer goede conditiecream puff -
34 diffident
adj. bedeesd, beschroomd, terughoudend, verlegen[ diffid(ə)nt]1 bedeesd ⇒ beschroomd, terughoudend -
35 give someone a shy look
-
36 mousy
adj. muizen-; op muis gelijkend; lafaard; stilte[ mausie] 〈 mousiness〉 -
37 puzzled
-
38 shamefaced
-
39 sheepish
-
40 spare his blushes
См. также в других словарях:
verlegen — verlegen … Deutsch Wörterbuch
Verlegen — Verlégen, verb. reg. act. welches nach Maaßgabe der Bedeutung der Partikel ver in einem verschiedenen Verstande gebraucht wird. 1. An einen andern Ort legen; doch nur in einigen Fällen. Die Messe von Frankfurt nach Breslau verlegen. Eine… … Grammatisch-kritisches Wörterbuch der Hochdeutschen Mundart
verlegen — ¹verlegen 1. ↑ verlieren (1). 2. auf einen anderen Zeitpunkt legen, aufschieben, umdisponieren, umlegen, verschieben, vertagen; (veraltet): versparen. 3. abordnen, auslagern, ausquartieren, aussiedeln, beordern, bringen, entsenden, fortbringen,… … Das Wörterbuch der Synonyme
verlegen — V. (Mittelstufe) etw. auf später verschieben Synonyme: umlegen, verschieben Beispiele: Wir wollen die Prüfung um zwei Tage verlegen. Das erste Spiel der neuen Saison wurde auf den 30. Juli verlegt. verlegen V. (Aufbaustufe) etw. an eine andere… … Extremes Deutsch
Verlegen — Verlegen, 1) das Treibzeug um die Feldhühner aufstellen; 2) bei buntstreifigen Zeugen die Kettenfäden in gehöriger Ordnung auf den Stuhl bringen; 3) ein Buch in Verlag nehmen … Pierer's Universal-Lexikon
verlegen — I ↑edieren, II perplex … Das große Fremdwörterbuch
verlegen — AdjPP std. (18. Jh.) Stammwort. Partizip zu mhd. verligen durch Untätigkeit faul werden . Aus den Situationen, in denen das Wort gebraucht wurde, entwickelte es die heutige Bedeutung. Abstraktum: Verlegenheit. ✎ Schirmer, A. (1911), 202f. deutsch … Etymologisches Wörterbuch der deutschen sprache
verlegen — publizieren; freigeben; veröffentlichen; herausgeben; abtransportieren; evakuieren; verschusseln (umgangssprachlich); verschludern (umgangssprachlich); (einer Sache) verl … Universal-Lexikon
verlegen — ver·le̲·gen1; verlegte, hat verlegt; [Vt] 1 etwas (irgendwohin) verlegen den Standort von etwas wechseln: seinen Wohnsitz in eine andere Stadt verlegen; Die Haltestelle wurde verlegt 2 jemanden (irgendwohin) verlegen jemanden (besonders einen… … Langenscheidt Großwörterbuch Deutsch als Fremdsprache
Verlegen — Verlegen1 *1. Er ist so verlegen wie ein Glockengiesser. Sehr verlegen, steht ganz verblüfft da. *2. Er ist so verlegen wie ein Hahn im Werch. Holl.: Hij staat verlegen als een haan in eene dodde werks. (Harrebomée, II, 452b.) *3. Er ist verlegen … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
verlegen — 1verlegen »befangen, leicht verwirrt, beschämt, unsicher«: Das Adjektiv mhd. verlegen ist eigentlich das 2. Partizip zu einem heute nicht mehr gebräuchlichen Verb mhd. verligen »durch Liegen Schaden nehmen, durch zu langes Liegen in Trägheit… … Das Herkunftswörterbuch