-
21 do a stretch
brommen, zitten -
22 final/finishing/ home stretch
final/finishing/ home stretch -
23 go for a stretch
de benen strekken, een wandelingetje maken -
24 his memories stretch to his childhood
English-Dutch dictionary > his memories stretch to his childhood
-
25 home stretch
slotgedeeltehome stretch -
26 not by any stretch of the imagination
English-Dutch dictionary > not by any stretch of the imagination
-
27 spread/stretch one's wings
spread/stretch one's wings -
28 ten hours at a stretch
ten hours at a stretch -
29 will the beer stretch out?
will the beer stretch out?is er genoeg bier? -
30 tape stretch
bandrek -
31 to stretch
oprekkenopspannenrekkenspannenstrekkenuitrekkenuitstrekken -
32 to stretch-form
strekken -
33 to stretch out
uithouden -
34 home straight
→ home stretch home stretch/ -
35 leg
n. voet; been; gedeelte (bij een wedstrijd); meeteenheid bij vliegen--------v. benen, vlug lopen; zich het vuur uit de sloffen lopenleg15 〈 benaming voor〉 gedeelte (van groter geheel) ⇒ etappe 〈 van reis, wedstrijd e.d.〉; estafetteonderdeel; manche 〈 van wedstrijd〉♦voorbeelden:get someone back on his legs • iemand er weer bovenop helpenkeep one's legs • zich staande houdenpull someone's leg • iemand voor de gek houdenshake a leg • opschietennot have a leg to stand on • geen poot hebben om op te staanstand on one's own legs • op eigen benen staantake to one's legs • zich uit de voeten makenwalk one's legs off • zich het vuur uit de sloffen lopenwalk someone off his legs • iemand laten lopen tot hij erbij neervaltbe all legs • uit zijn krachten gegroeid zijnoff one's legs • zijn gemak ervan nemendbe (up) on one's legs • op de been zijn3 schenkel♦voorbeelden:♦voorbeelden:————————leg2〈werkwoord; legged〉♦voorbeelden: -
36 point
n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes--------v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richtenpoint16 zin ⇒ bedoeling, effect♦voorbeelden:2 win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezenscore a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienento sail round the point • om de kaap varenat the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweerpoint of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zakenthe main point • de hoofdzaaklabour a point • in details tredenpursue the point • er verder op ingaanat all points • in alle opzichten8 point of departure • punt/tijdstip van vertrekthe point of the joke • de clou van de grappoint of view • gezichtspunt, standpuntwhen it came to the point • toen puntje bij paaltje kwamcome/get to the point • ter zake komenyou have a point there • daar heb je gelijk inI always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijnI take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoeltat the point of death • op het randje van de doodthat's beside the point • dat heeft er niets mee te makenoff/away from the point • niet ter zake, niet relevanton the point of • op het punt vanthat's (not) to the point • dat is (ir)relevantup to a (certain) point • tot op zekere hoogte¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfscome to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉→ fine fine/————————point2♦voorbeelden:2 point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken♦voorbeelden:2 〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallenpoint out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen→ point out point out/ -
37 rule
n. wet; regel; heerschappij; liniaal; omgangsvorm--------v. beslissen; beheren; regeren; liniërenrule1[ roe:l] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 gewoonte ⇒ gebruik, regel4 regering ⇒ bewind, bestuur♦voorbeelden:1 rules of the road • verkeersregels/codeaccording to/by rule • volgens de regels, stipt2 as a rule • gewoonlijk, in het algemeenrule of thumb • vuistregel, natte vingerwerkbend/stretch the rules • soepel zijn, iets door de vingers zien————————rule21 heersen ⇒ regeren, de zeggenschap hebben2 een bevel uitvaardigen ⇒ bepalen, verordenen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 beslissen ⇒ bepalen, bevelen♦voorbeelden:2 rule something out • iets uitsluiten, iets voor onmogelijk verklarenrule something off • iets aflijnen, eindstreep trekken -
38 wing
n. vleugel (v.e. vogel); vleugel (bij luchtmacht); afdeling; gedeelte v.h. toneel; arm (i.d. spreektaal)--------v. de lucht doorklieven (vogel); van vleugels voorzien; vleugelen doen aanschieten, bevleugelenwing12 〈 bouwkunst〉vleugel, zijstuk3 〈 leger〉vleugel, flank♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 take under one's wings • onder zijn vleugels/hoede nemenon the wing • in de vlucht————————wing2II 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
39 witness
n. getuige; ooggetuige; getuigenis--------v. getuigen; verklaren dat-; verklaring afleggen; ooggetuige zijn; toeschouwenwitness1[ witnis]♦voorbeelden:witness for the prosecution • getuige à charge2 getuigenis ⇒ (ken)teken, bewijs♦voorbeelden:2 in witness of • als blijk/bewijs van¶ bear witness of/to • staven, bewijzen————————witness22 getuigen ⇒ als bewijs dienen, pleiten♦voorbeelden:witness to something • getuige zijn van ietswitness to having seen something • getuigen/als getuige verklaren dat men iets gezien heeft2 witness against/for someone • tegen/voor iemand pleitenII 〈 overgankelijk werkwoord〉3 getuigen van ⇒ een teken/bewijs zijn van♦voorbeelden:¶ 〈 formeel〉 this is a dangerous stretch, witness the number of accidents here this year • dit is een gevaarlijk stuk weg, getuige het aantal ongelukken hier dit jaar -
40 strech
- 1
- 2
См. также в других словарях:
stretch — [stretʆ] verb 1. [transitive] FINANCE if something stretches an amount of money or a supply of something, it uses it up so you have hardly enough for your needs: • Our finances are stretched to the limit. 2. [intransitive, transitive] FINAN … Financial and business terms
stretch — [ strɛtʃ ] n. m. • 1963; n. déposé , mot angl., de to stretch « allonger, étendre » ♦ Anglic. Techn. Procédé de traitement des tissus les rendant élastiques dans le sens horizontal. ♢ Par ext. Le tissu ainsi traité. Du stretch. Des stretchs. Par… … Encyclopédie Universelle
Stretch — Stretch, n. 1. Act of stretching, or state of being stretched; reach; effort; struggle; strain; as, a stretch of the limbs; a stretch of the imagination. [1913 Webster] By stretch of arms the distant shore to gain. Dryden. [1913 Webster] Those… … The Collaborative International Dictionary of English
Stretch — can refer to: *Stretching is a form of exercise or a pre exercise discipline, sometimes called Warming up *Stretch ceiling, a type of ceiling made from polymer. *Stretch ratio in the mechanics of materials *Stretched tuning of certain string… … Wikipedia
stretch — ► VERB 1) (of something soft or elastic) be made or be able to be made longer or wider without tearing or breaking. 2) pull (something) tightly from one point to another. 3) extend one s body or a part of one s body to its full length. 4) last… … English terms dictionary
stretch — [strech] vt. [ME strecchen < OE streccan, akin to Ger strecken < IE * sterg < base * (s)ter , to be stiff, rigid > STARE] 1. to hold out or reach out; extend [to stretch out a helping hand] 2. to cause (the body or limbs) to reach out … English World dictionary
Stretch — Stretch, v. t. [imp. & p. p. {Stretched}; p. pr. & vb. n. {Stretching}.] [OE. strecchen, AS. streccan; akin to D. strekken, G. strecken, OHG. strecchen, Sw. str[ a]cka, Dan. str[ae]kke; cf. AS. str[ae]ck, strec, strong, violent, G. strack… … The Collaborative International Dictionary of English
Stretch — 〈[ strɛ̣tʃ] m.; ; unz.〉 elastische Wirkware (BaumwollStretch, NylonStretch) [zu engl. stretch „dehnen“ <aengl. steccan; verwandt mit strecken] * * * Stretch [strɛt̮ʃ], der; [e]s, es [ strɛt̮ʃɪs] [zu engl. to stretch = dehnen]: sehr elastisches … Universal-Lexikon
Stretch — (engl. für „Strecke“, „Zeitraum“ aber auch „Ausdehnung“) steht für: Stretch (Unternehmen), ein US amerikanischer Halbleiterhersteller mit Niederlassungen in Japan und Deutschland Stretch (Band), eine britische Bluesrock Band, 1973 78 Ein… … Deutsch Wikipedia
stretch — stretch; stretch·abil·i·ty; stretch·able; stretch·berry; stretch·er; un·stretch; … English syllables
Stretch — Stretch, v. i. 1. To be extended; to be drawn out in length or in breadth, or both; to spread; to reach; as, the iron road stretches across the continent; the lake stretches over fifty square miles. [1913 Webster] As far as stretcheth any ground … The Collaborative International Dictionary of English