-
1 Zensur
Zensur〈v.; Zensur, Zensuren〉♦voorbeelden: -
2 mark
n. Mark (voornaam)mark1[ ma:k] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 peil ⇒ niveau, standaard8 belang9 aandacht♦voorbeelden:leave one's mark on • zijn stempel drukken opmake one's mark • zich onderscheiden4 above/below the mark • boven/beneden peilI don't feel quite up to the mark • ik voel me niet helemaal fit/in ordeon your marks, get set, go! • op uw plaatsen! klaar? af!beside/off the mark • ernaastoverstep the mark • over de schreef gaan————————mark21 vlekken (maken/krijgen)II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 merken ⇒ tekenen, onderscheiden; aanduiden♦voorbeelden:1 his birth marks the beginning of a new era • zijn geboorte luidt het begin van een nieuw tijdperk inmark the occasion • de gelegenheid luister bijzettenmarked for life • voor het leven getekend -
3 Drei
〈v.; Drei, Dreien〉 -
4 Dreier
Dreier〈m.; Dreiers, Dreier〉 〈 informeel〉 -
5 Eins
〈v.; Eins, Einsen〉♦voorbeelden: -
6 Einser
Einser〈m.; Einsers, Einser〉 〈 informeel〉 -
7 Fünf
〈v.; Fünf, Fünfen〉 -
8 Fünfer
Fünfer〈m.; Fünfers, Fünfer〉 〈 informeel〉 -
9 Sechs
〈v.; Sechs, Sechsen〉3 zeer onvoldoende, slecht 〈 cijfer op rapport〉 -
10 Sechser
-
11 Vier
〈v.; Vier, Vieren〉 -
12 Vierer
-
13 Zwei
-
14 Zweier
Zweier〈m.; Zweiers, Zweier〉
Перевод: со всех языков на все языки
со всех языков на все языки- Со всех языков на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский