-
1 cut up
n. knippen volgens patroon--------v. gesneden, gekaptcut up1 zich (in stukken) laten snijden/knippen/hakken♦voorbeelden:1 this wood cuts up easily • dit hout is gemakkelijk te (ver)zagen/bewerkenthis piece of cloth will cut up into two shirts • uit deze lap gaan twee overhemdenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (in stukken) snijden/knippen/hakken♦voorbeelden:cut up into small pieces • in kleine stukjes snijden/hakken/knippen5 be cut up about something • zich iets vreselijk aantrekken, ergens ondersteboven/kapot van zijn -
2 cut
adj. gesneden; verkorting, gedeelte; in prijs verlaagd--------n. snee; snijwond; gedeelte; dracht (van kleding)--------v. snijden; verkorten; verlagen; knippencut1[ kut] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉slag/snee met scherp voorwerp ⇒ (mes)sne(d)e, keep, insnijding, snijwond; hak, houw; striem, (zweep)slag5 coupure ⇒ weglating, in/verkorting8 〈 benaming voor〉in/doorsnijding ⇒ geul, kloof, kanaal, doorgraving; kortere weg♦voorbeelden:cut and thrust • (woorden)steekspel, vinnig debat————————cut21 〈 benaming voor〉scheid/bewerkbaar zijn met scherp voorwerp ⇒ (zich laten) snijden/knippen/maaien, te snijden/knippen/hakken/maaien zijn2 〈 benaming voor〉een inkeping/scheiding maken ⇒ snijden; knippen; hakken, kappen, kerven; maaien4 rennen7 〈 informeel〉een plaat maken/opnemen♦voorbeelden:1 the butter/grass cuts easily • de boter/het gras snijdt/maait gemakkelijk→ cut across cut across/, cut at cut at/, cut down cut down/, cut down on cut down on/, cut in cut in/, cut into cut into/, cut out cut out/, cut through cut through/, cut up cut up/♦voorbeelden:→ cut back cut back/1 snijden in ⇒ verwonden; stuksnijden2 〈 benaming voor〉 scheiden door middel van scherp voorwerp ⇒ (af/door/los/weg)snijden/knippen/hakken; (om)hakken/kappen/zagen3 〈 benaming voor〉 maken met scherp voorwerp ⇒ kerven; slijpen; (bij)snijden/knippen/hakken; boren; graveren; snijden 〈 grammofoonplaat〉; 〈 bij uitbreiding〉 opnemen, maken 〈 grammofoonplaat〉5 〈 benaming voor〉 inkorten ⇒ snijden (in), couperen 〈 boek, film e.d.〉; afsnijden 〈 route, hoek〉; besnoeien (op), inkrimpen, bezuinigen6 〈 benaming voor〉 stopzetten ⇒ ophouden met; afsluiten, afsnijden 〈 water, energie〉; uitschakelen, afzetten9 negeren ⇒ veronachtzamen, s laten liggen♦voorbeelden:cut the tape • het lint doorknippencut free • lossnijden/kappen/hakken; bevrijdencut someone loose • iemand lossnijden/losmakencut open • openhalen/rijtencut away • wegsnijden/hakken/knippen; snoeiencut in half/two • doormidden/in tweeën snijden/knippen/hakkencut into halves/thirds/pieces • doormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakkencut a way through the jungle • zich een weg banen door de jungle3 cut a record • een plaat maken/opnemencut one's initials into something • zijn initialen ergens in kervenmy wage was cut • mijn loon is verlaagd9 cut someone dead/cold • iemand niet zien staan, iemand straal negeren -
3 dismember
v. in stukken scheuren/snijden[ dismembə] 〈zelfstandig naamwoord: dismemberment〉1 uiteenrijten ⇒ in stukken scheuren, de ledematen afrukken♦voorbeelden: -
4 dépecer
dépecer [deepəsee]〈 werkwoord〉v1) aan stukken snijden [dier]2) verscheuren, doen verbrokkelen [land] -
5 dismemberment
n. uiteenrijten, in stukken snijden, in stukken verdelen -
6 carve up
-
7 cut into halves/thirds/pieces
cut into halves/thirds/piecesdoormidden/in drieën/in stukken snijden/knippen/hakken -
8 dissect
v. ontleden[ dissekt, daj-] -
9 joint
n. Joint ( Amerikaans-Joodse liefdadigheidsinstelling, "Amerikaanse vereniging voor verdeling")joint1[ dzjojnt] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 verbinding(sstuk) ⇒ voeg, las, naad2 gewricht ⇒ geleding, scharnier♦voorbeelden:2 out of joint • 〈 ook figuurlijk〉 ontwricht; uit het lid, uit de voegen; 〈 figuurlijk〉 slecht geluimd————————joint2♦voorbeelden:joint management • medezeggenschap, gemeenschappelijk beheerjoint owners • mede-eigenaarsjoint responsibility • gedeelde verantwoordelijkheidjoint stock • maatschappelijk kapitaaljoint undertaking/venture • joint venture, samenwerking(sverband), gemeenschappelijke onderneming————————joint3〈 werkwoord〉1 verbinden ⇒ verenigen, lassen♦voorbeelden:a jointed doll • een ledenpop -
10 débiter
débiter [deebietee]〈 werkwoord〉3 in het klein verkopen ⇒ slijten, aan de man brengen6 (af)leveren ⇒ aanvoeren, produceren♦voorbeelden:1 débiter un compte de • een rekening debiteren met, voorv1) debiteren2) zagen, knippen, hakken3) slijten, (in het klein) verkopen5) voordragen6) produceren -
11 découper
découper [deekoepee]1 (in stukken) snijden ⇒ aan-, voorsnijden2 uitsnijden ⇒ uitknippen, -zagen, ponsen, stansen♦voorbeelden:1. v1) voorsnijden2) indelen, opdelen3) uitknippen, ponsen4) aftekenen2. se découper (sur)v -
12 démembrer
-
13 dépeçage
dépeçage [deepəsaazĵ],dépècement [deepesmã]〈m.〉 -
14 Teil
Teil1〈m.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:zum Teil • gedeeltelijk, ten delezum großen Teil • voor een groot, goed deel, grotendeels————————Teil2〈o.; Teil(e)s, Teile〉1 stuk, deel♦voorbeelden:1 ein gut Teil • een flinke portie, heel watdas obere Teil des Kleides • het bovenstuk van de jurk————————Teil3〈m. & o.; Teil(e)s, Teile〉♦voorbeelden:1 ein gut(er) Teil • een goed, groot deel〈 informeel〉 sein(en) Teil ab-, weghaben • (a) zijn portie gehad hebben; (b) ervan langs gekregen hebben • (c) eraan hebben moeten gelovensein(en) Teil zu etwas beisteuern • zijn deel, het zijne tot iets bijdragener wird sein(en) Teil schon noch bekommen • hij zal zijn portie (straf) nog wel krijgenich denke mir mein(en) Teil • ik denk er het mijne vanjemandem sein(en) Teil geben • (a) iemand zijn deel geven; 〈 (b) figuurlijk〉iemand zijn vet, portie gevensein(en) Teil zu tragen haben 〈 figuurlijk〉 • zijn deel, (aan) zijn lot te dragen hebbenzu gleichen Teilen • in gelijke, evenredige delenjeder half zu seinem Teil mit • iedereen droeg het zijne (ertoe) bij -
15 etwas in Teile schneiden
etwas in Teile schneidenWörterbuch Deutsch-Niederländisch > etwas in Teile schneiden
-
16 zerlegen
-
17 embryotomy
n. kwetsing van de foetus om een abortus te veroorzaken, operatieve verkleining v.h. ongeboren kind, door het in stukken te snijden als de geboorte op geen andere wijze mogelijk is -
18 zerteilen
zerteilen♦voorbeelden:1 uit elkaar gaan, drijven ⇒ zich verspreiden♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 ich könnte mich zerteilen, so viel habe ich zu tun • ik kom handen te kort, zoveel heb ik te doen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Французский