-
1 hok
1 [ruimte voor opslag/berging] 〈 schuurtje〉 shed; 〈 (berg)kast, bergruimte〉 closet, storeroom; 〈 voor kolen〉 coal-shed; 〈 keet〉 hut2 [verblijf voor dieren] pen ⇒ (dog-)kennel 〈 hond〉, (pig-)sty 〈 varken〉, (rabbit-)hutch 〈 konijnen〉, dovecot(e) 〈 duiven〉, hen-house/-coop 〈 kippen〉♦voorbeelden: -
2 uit een goed hok zijn
Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > uit een goed hok zijn
-
3 niche
-
4 kennel
n. hondehok; kennel; honden herberg; vervallen huis--------v. (honde)hok; kennelkennel1[ kenl] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 troep honden ⇒ meute, kennel————————kennel2〈werkwoord; Brits-Engels kennelled〉1 in een hok stoppen/opsluiten -
5 kot
См. также в других словарях:
Schaf — 1. An skürw d Schep kan an hian Hokfal umstegh. (Nordfries.) Ein räudig Schaf kann eine ganze Hürde voll anstecken. 2. An suart Schep laat hör egh witi thau. (Nordfries.) 3. Annem nackte Schoffe ies nischte abzuscharen. – Robinson, 240; Gomolcke … Deutsches Sprichwörter-Lexikon