-
1 spear
n. speer, lans, spies; scheut--------v. met een speer doorsteken, spietsenspear1[ spiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 harpoen————————spear2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (met een speer) doorboren/steken ⇒ spietsen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский