-
121 force
n. (strijd)kracht, geweld; sterkte; legersterkte; dwang--------v. dwingen, noodzaken; onder dwang; eruit persen; inbreken, doorbrekenforce1[ fo:s]1 macht ⇒ krijgsmacht, leger2 ploeg ⇒ groep, personeel♦voorbeelden:1 kracht ⇒ geweld, macht♦voorbeelden:by force of circumstances • door omstandigheden gedwongenthe forces of evil • kwade krachtenthe force of gravity • de zwaartekrachtthe force of his words • de overtuigingskracht van zijn woordena powerful force in local politics • een invloedrijke persoon in de plaatselijke politiekjoin forces (with) • de krachten bundelen (met)the machine was put in force • de machine werd in werking gesteldby force • met geweldby force of • door middel vanby/from/out of force of habit • uit gewoonte2 werkelijke betekenis ⇒ werkelijk effect, belang♦voorbeelden:2 the force of this poem is hard to grasp • de precieze betekenis van dit gedicht is moeilijk te vattenIV 〈meervoud; Forces; the〉1 strijdkrachten ⇒ strijdmacht, krijgsmacht♦voorbeelden:————————force2〈 werkwoord〉1 dwingen ⇒ (door)drijven, forceren2 forceren ⇒ open/doorbreken♦voorbeelden:force a smile/one's voice • een glimlach/zijn stem forcerenforce one's will on someone • iemand zijn wil opleggenforce along • meesleurenforce back • terugdrijvenforce something down • iets met moeite binnenkrijgenforce a plane down • een vliegtuig dwingen tot landenforce it out • het met moeite uitbrengenGovernment will force the prices up • de regering zal de prijzen opdrijvenhe wants to force his ideas down our throats • hij wil zijn ideeën met geweld aan ons opdringenforce something from/out of someone • iets van iemand afdwingenforce something on/upon someone • iemand iets opdringen -
122 founder
n. oprichter, stichter; verbinder; zet een kanaal op; geeft toestemming een kanaal te openen (in computers)--------v. grondlegger, oprichter, stichter; zinken; metaalgieterfounder1[ faundə] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 stichter ⇒ oprichter, grondlegger————————founder21 invallen ⇒ instorten, mislukken3 zinken ⇒ vergaan, schipbreuk lijden♦voorbeelden:1 the project foundered on the ill will of the government • het project mislukte door de onwil van de regeringII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
123 frame
n. lijst; montuur; kozijn; bouw; lichaamsbouw; humeur; beeld (in film); (op internet) protocol dat "gegevenspakket" bevat met adresveld en slotveld--------v. ontwerpen, uitdenken, formuleren, vormen, verzinnen; inlijsten, omlijsten; (iem.) erin luizen, (opzettelijk) vals beschuldigenframe1[ freem] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 〈 benaming voor〉 (het dragende) geraamte 〈 van een constructie〉 ⇒ skelet 〈 houtbouw〉; frame 〈 van fiets〉; raamwerk, chassis2 〈 benaming voor〉 omlijsting ⇒ kader, kozijn; 〈 ook meervoud〉 montuur 〈 van bril〉; raam 〈 van venster, weeftoestel e.d.〉3 achtergrond ⇒ omgeving, omlijsting4 lichaam ⇒ gestel, bouw♦voorbeelden:————————frame2〈 werkwoord〉1 〈 benaming voor〉 vorm geven aan ⇒ ontwerpen, uitdenken; formuleren, uitdrukken; vormen, vervaardigen; verzinnen, zich inbeelden2 inlijsten ⇒ omlijsten, als achtergrond dienen voor3 het geraamte in elkaar zetten van ⇒ bouwen, construeren♦voorbeelden:1 the government framed a plan for fighting inflation • de regering ontwierp een plan voor de inflatiebestrijding -
124 freeze
n. vorst, vorstperiode--------v. vriezen; doen bevriezen, invriezen, bevriezenfreeze1[ frie:z] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:————————freeze21 vriezen♦voorbeelden:1 bevriezen ⇒ dood/kapotvriezen, vastvriezen♦voorbeelden:frozen with fear • verstijfd van angstfreeze to death • doodvriezenshe froze (up) at the remark • ze verstijfde bij het horen van de opmerkingthe actors froze up • de acteurs waren verlamd (van de zenuwen)4 do strawberries freeze well? • kun je aardbeien makkelijk invriezen?I am freezing/I am frozen • ik zie blauw van de kou♦voorbeelden: -
125 issue
n. onderwerp; formulier; emissie, uitgifte; uitgave; verspreiding; uitkomst; afstammelingen; stroom; afkomst--------v. emissie, uitgifte; uitgeven, uitgaan, resulteren; uitnemen; verspreiden; verdelenissue1[ isjoe:]2 uitgang ⇒ uitmonding, uitstroming♦voorbeelden:2 does this lake have an issue to the sea? • staat dit meer in verbinding met de zee?1 kwestie ⇒ (belangrijk) punt, probleem♦voorbeelden:join/take issue with someone about/on something • het met iemand oneens zijn over ietsmake an issue of something • ergens een punt van makenthe point/matter at issue • het punt dat aan de orde isthey are at issue on this point • op dit punt zijn ze het niet met elkaar eens1 publicatie ⇒ uitgave, emissie2 uitstroming ⇒ afvloeiing, lozing♦voorbeelden:the day of issue • de dag van publicatie————————issue2♦voorbeelden:a cloud of white smoke issued from the chimney • er kwam een witte rookwolk uit de schoorsteenII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 uitbrengen ⇒ publiceren, in circulatie/omloop brengen, uitvaardigen♦voorbeelden:they issued a new series of stamps • ze gaven een nieuwe serie postzegels uit -
126 its
pron. van het1 zijn/haar ⇒ ervan♦voorbeelden:the government has lost its majority • de regering is haar meerderheid kwijtits strength frightens me • de kracht ervan maakt mij bang -
127 local
adj. plaatselijk; gedeeltelijk; stop lijn (trein, bus)--------n. plaatselijke; plaatselijke inwoner(ster); lokaal nieuws; plaatselijke afdeling, lokale (bus-)lijnlocal1[ lookl] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 → locale locale/————————local21 plaatselijk ⇒ lokaal, buurt-, streek-2 plaatselijk ⇒ niet algemeen, beperkt♦voorbeelden:local call • lokaal gespreklocal colour • couleur localelocal derby • streekderby -
128 military
adj. militair--------n. militairmilitary1[ millitrie] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: militaries; the〉1 leger ⇒ soldaten, strijdkrachten♦voorbeelden:the military are getting restless • het leger wordt ongedurig————————military2♦voorbeelden:military fever • (buik)tyfusmilitary government • militair bewindmilitary honours • militaire onderscheidingenmilitary intelligence • inlichtingendienst van het legermilitary law • krijgsrechtmilitary port • oorlogshavenmilitary service • (leger)dienstmilitary tribunal • krijgsraadintervene militarily • gewapenderhand tussenbeide komen
См. также в других словарях:
government — gov‧ern‧ment [ˈgʌvmənt, ˈgʌvnmənt ǁ ˈgʌvərn ] also Government noun [countable] the group of people responsible for running a country or state and making decisions about taxes, laws, public services etc: • The Government is planning further cuts … Financial and business terms
government — gov·ern·ment / gə vər mənt, vərn / n 1: the act or process of governing; specif: authoritative direction or control 2: the office, authority, or function of governing 3: the continuous exercise of authority over and the performance of functions… … Law dictionary
government — [guv′ərn mənt, guv΄ərmənt] n. [OFr governement: see GOVERN & MENT] 1. a) the exercise of authority over a state, district, organization, institution, etc.; direction; control; rule; management b) the right, function, or power of governing 2 … English World dictionary
Government — Gov ern*ment, n. [F. gouvernement. See {Govern}.] 1. The act of governing; the exercise of authority; the administration of laws; control; direction; regulation; as, civil, church, or family government. [1913 Webster] 2. The mode of governing;… … The Collaborative International Dictionary of English
government — government, governance Note the n in the middle of government (based on the word govern with the noun suffix ment), and that it should be pronounced as well as written. Government is the workaday word for the system by which a state or community… … Modern English usage
Government — athlete tax carry tax competitive compassion declinism democrazy dollarize endism fast food zoning … New words
government — late 14c., act of governing or ruling; 1550s, system by which a thing is governed (especially a state), from O.Fr. governement (Mod.Fr. gouvernement), from governer (see GOVERN (Cf. govern)). Replaced M.E. governance. Meaning governing power in a … Etymology dictionary
government — [n] management, administration authority, bureaucracy, command, control, direction, domination, dominion, empire, execution, executive, governance, guidance, influence, jurisdiction, law, ministry, patronage, political practice, politics, polity … New thesaurus
government — ► NOUN 1) (treated as sing. or pl. ) the governing body of a state. 2) the system by which a state or community is governed. 3) the action or manner of governing a state, organization, or people. DERIVATIVES governmental adjective … English terms dictionary
government — governmental /guv euhrn men tl, euhr men /, adj. governmentally, adv. /guv euhrn meuhnt, euhr meuhnt/, n. 1. the political direction and control exercised over the actions of the members, citizens, or inhabitants of communities, societies, and… … Universalium
Government — For government in linguistics, see Government (linguistics). Part of the Politics series Basic forms of government … Wikipedia