-
1 estime
estime [estiem]〈v.〉1 achting ⇒ respect, bewondering♦voorbeelden:être en grande estime • in hoog aanzien staanfachting, respect -
2 à l'estime
-
3 cela ne le hausse pas dans mon estime
Dictionnaire français-néerlandais > cela ne le hausse pas dans mon estime
-
4 conquérir l'estime de qn.
conquérir l'estime de qn.Dictionnaire français-néerlandais > conquérir l'estime de qn.
-
5 notre estimé collègue
notre estimé collègue -
6 avoir, tenir qn. en grande estime
avoir, tenir qn. en grande estimeDictionnaire français-néerlandais > avoir, tenir qn. en grande estime
-
7 tenir qn. en haute estime
tenir qn. en haute estimeDictionnaire français-néerlandais > tenir qn. en haute estime
-
8 être en grande estime
être en grande estime -
9 conquérir
conquérir [kõkeerier]〈 werkwoord〉♦voorbeelden:conquérir une montagne • een berg bedwingenconquérir qn. à ses idées • iemand voor zijn ideeën winnenvveroveren, winnen -
10 estimer
estimer [estiemee]1 schatten ⇒ gissen, begroten2 van mening zijn ⇒ menen, achten3 (hoog)achten ⇒ respecteren, waarderen♦voorbeelden:♦voorbeelden:1 estimez-vous heureux de … • wees blij dat …1. v1) schatten, gissen2) menen, achten3) respecteren2. s'estimerv -
11 tenir
tenir [tənier]1 houden ⇒ vastzitten, weerstand bieden, standhouden2 een plaats, onderkomen vinden♦voorbeelden:le beau temps tiendra • het mooie weer houdt aantenir bon • volhouden, niet toegeventenir tout seul • blijven staanne plus pouvoir tenir, ne pouvoir y tenir • zijn geduld verliezen, ten einde raad zijncela tient toujours pour samedi? • gaat het zaterdag nog door? 〈 afspraak〉elle ne tenait plus debout (de fatigue) • ze kon niet meer op haar benen blijven staan (van vermoeidheid)cette histoire ne tient pas debout • dat verhaal snijdt geen hout2 ce que nous avons dit tient en quelques mots • wat we hebben gezegd kan in enkele woorden worden samengevat4 à quoi cela tient-il? • hoe komt dat?cela ne tient qu'à moi • dat hangt alleen van mij afqu'à cela ne tienne! • dat is geen bezwaar!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 houden ⇒ vast-, tegenhouden4 (plaats) innemen ⇒ beslaan, bevatten♦voorbeelden:la colère le tient • hij is woedendtenir la comptabilité • de boekhouding voerentenir ses engagements • zijn verplichtingen nakomentenir ses larmes • zijn tranen inhoudence mal le tient • die ziekte houdt hem in haar greeptenir le pouvoir • de macht in handen hebbentenir qn. • iemand in zijn macht hebbentenir les voleurs • de dieven te pakken hebbenfaire tenir qc. à qn. • iemand iets doen toekomen〈 spreekwoord〉 un tiens vaut mieux que deux tu l'auras • één vogel in de hand is beter dan tien in de luchttenez, voilà votre argent • hier hebt u uw geldtiens! je ne l'aurais pas cru • hé, dat had ik niet gedachttiens, tiens! • wel, wel!→ bout, boutique, classe, cordon, estime, haleine, langue, lieu, mer, pari, parole, quitte, tête, vin1 zich vasthouden ⇒ leunen (tegen), zich houden2 staan ⇒ zich bevinden, plaats hebben3 waarschijnlijk, steekhoudend zijn ⇒ goed in elkaar zitten, met elkaar samenhangen♦voorbeelden:1 s'en tenir là • stoppen, ophoudensavoir à quoi s'en tenir • weten waar men zich aan te houden heeftse tenir à quatre • z'n woede met moeite bedwingen¶ s'en tenir à • zich houden aan, blijven bijse tenir qc. pour dit • zich iets voor gezegd houdenv1) vastzitten2) standhouden5) voortkomen6) lijken (op)7) (vast)houden8) tegenhouden9) hebben10) weerstand bieden11) in beslag nemen12) beschouwen (als)13) onderhouden -
12 *hausser
*hausser ['oosee]1 verhogen ⇒ verheffen, optrekken, vermeerderen♦voorbeelden:hausser le ton • een hoge toon aanslaanhausser la voix • z'n stem verheffenhausser une maison d' un étage • een verdieping op een huis zettencela ne le hausse pas dans mon estime • dat doet hem niet in mijn achting stijgen♦voorbeelden:se hausser sur la pointe des pieds • op de tenen gaan staan -
13 *haut
*haut ['oo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., bijwoord〉1 hoog2 oud ⇒ ver terug, lang geleden♦voorbeelden:hautes eaux • hoog waterla haute Egypte • Opper-Egyptehauts fourneaux • hoogovensmarée haute • hoog tij, vloedhaut plateau • hoogvlaktele haut Rhin • de Boven-Rijnla haute société • de hogere kringenhomme de haute taille • lange manhabiter dans la haute ville • in de bovenstad wonenlever haut • optillensauter haut • hoog springenil vise trop haut • hij mikt te hooghaut dans le ciel • hoog in de hemelun mur haut de deux mètres • een twee meter hoge muurde haut • van bovenafvoir les choses de haut • de zaken van een afstand bekijken〈 figuurlijk〉 le prendre de haut • hooghartig reageren, een hoge toon aanslaande haut en bas • van boven naar benedenregarder qn. de haut en bas • iemand van top tot teen bekijkenen haut • boven, naar bovenil habite en haut • hij woont boventout en haut • helemaal bovenpar en haut • bovenlangsdu haut de • vanafcrier du haut d'un toit • van een dak af roepenl'étage du haut • de bovenste verdiepingle haut du corps • het bovenlijfle haut d'une robe • het bovenlijfje van een japonperché sur le haut d'un arbre • op de top van een boom gezetenle haut du pavé • de huizenkanthaut comme trois pommes • drie turven hooghaut les mains! • handen omhoog!remonter plus haut • teruggaan in de tijdhaut en couleur • kleurrijk, schilderachtigtenir qn. en haute estime • grote achting hebben voor iemandhaute fidélité • hific'est de la plus haute importance • het is van het grootste belanghaute intelligence • zeer grote intelligentieinstrument de haute précision • precisie-instrumenthaute trahison • hoogverraadà haute voix • hardop, met luide stemparlez plus haut • spreek eens wat luiderpenser tout haut • hardop denken -
14 tiens
tiens, tiens!wel, wel! -
15 Achtungserfolg
См. также в других словарях:
estime — [ ɛstim ] n. f. • XIIIe; de estimer I ♦ 1 ♦ Vx Détermination du prix, de la valeur (de qqch.). ⇒ estimation. 2 ♦ Mod. Mar. Calcul approximatif de la position d un navire en estimant le chemin parcouru d après les instruments de navigation.… … Encyclopédie Universelle
estime — Estime. s. f. v. Le cas, l estat qu on fait d une personne, ou de son merite, de sa vertu. Avoir de l estime, beaucoup d estime, bien de l estime pour quelqu un. l avoir en estime. il est en estime dans sa compagnie. il est dans l estime de tout… … Dictionnaire de l'Académie française
estimé — estimé, ée (è sti mé, mée) part. passé. 1° Qui jouit de l estime. Estimé de tout le monde. 2° Réputé, cru. • Pithée, estimé sage entre tous les humains, RAC. Phèdre, IV, 2. • Il suffit, pour être estimé savant, de savoir ce que les autres … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
Estime — (fr., spr. Estihm), Achtung, Ansehen, guter Ruf; daher Estimiren, achten. Estimable (spr. Estimabel), achtungswürdig … Pierer's Universal-Lexikon
Estime — (frz. estihm), Achtung, Ruf; estimiren, s. ästimiren … Herders Conversations-Lexikon
estimé — Estimé, [estim]ée. part. pass … Dictionnaire de l'Académie française
estime — estime, er obs. ff. esteem, er … Useful english dictionary
estime — (è sti m ) s. f. 1° Sentiment qui attache du prix à quelqu un ou à quelque chose. • Nous avons une si grande idée de l âme de l homme que nous ne pouvons souffrir d en être méprisés, et de n être pas dans l estime d une âme ; et toute la… … Dictionnaire de la Langue Française d'Émile Littré
ESTIME — n. f. Opinion favorable que l’on a de quelqu’un, fondée sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus. Avoir, sentir, concevoir, prendre de l’estime, beaucoup d’estime, bien de l’estime pour quelqu’un. Il a l’estime de… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 8eme edition (1935)
ESTIME — s. f. Opinion favorable que l on a de quelqu un, fondée sur la connaissance de son mérite, de ses bonnes qualités, de ses vertus. Avoir, sentir, concevoir, prendre de l estime, beaucoup d estime, bien de l estime pour quelqu un. Il a l estime de… … Dictionnaire de l'Academie Francaise, 7eme edition (1835)
estime — L estime qu on a de vertu, Virtutis opinio. Qui l a eu en grande estime et authorité, Qui illum secum habuerit magno numero ac loco. Homme de grand estime, Pretij magni homo. Populaire de nulle estime, Vulgus ignobile. Homme de nulle estime,… … Thresor de la langue françoyse