-
1 langen
langen1 voldoende, genoeg, toereikend zijn2 tasten, grijpen, pakken♦voorbeelden:1 es langt mir, mir langts! • ik ben het zat!es langt nicht hinten und nicht vorn, nicht hin und nicht her • hoe je het ook bekijkt, het is en blijft onvoldoendeer langte an den Kopf • hij greep naar zijn hoofder langte in seine Tasche • hij greep in zijn zakII 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)geven, (aan)reiken2 pakken, nemen♦voorbeelden: -
2 hinausreichen
hinausreichenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
3 hinunterreichen
hinunterreichenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
4 reichen
reichen1 genoeg, voldoende, toereikend zijn♦voorbeelden:solange der Vorrat reicht • zolang de voorraad strektdanke, es reicht • dank je, ik heb genoeg〈 informeel〉 mir reicht es! • ik heb er schoon genoeg van!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (aan)reiken ⇒ geven, toereiken♦voorbeelden: -
5 hinhalten
hinhalten1 (aan)reiken ⇒ toesteken, geven -
6 durchreichen
durchreichen -
7 hinreichen
-
8 gehen
gehenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉5 komen, reiken♦voorbeelden:1 jemanden gehen lassen • 〈 (a) informeel〉iemand met rust laten, iemand laten (doen); (b) iemand loslatensich gehen lassen • zich laten gaanschlafen, schwimmen gehen • gaan slapen, zwemmenso gut es (eben) geht • zo goed en zo kwaad als het gaatmir ist es ebenso, genauso gegangen • (a) mij is het ook zo vergaan; (b) op mij is het ook zo overgekomen〈 informeel〉 wie gehts, wie stehts? • hoe staat het leven?an die Arbeit gehen • aan het werk gaanauf die Jagd gehen • op jacht gaandavon gehen fünf aufs, auf ein Kilo • daar gaan er vijf van in een kiloaus dem Haus gehen • het huis uit gaandas ging gegen seine Überzeugung • dat ging tegen zijn overtuiging inin die Stadt gehen • naar de stad gaan, de stad ingaanich ging in mich • ik keerde in mezelfin die Schule gehen • naar school gaanin Schwarz gehen • in het zwart (gekleed) gaansie geht ins zehnte Jahr • ze gaat haar tiende jaar inins Kino gehen • naar de bioscoop gaanmit der Zeit gehen • met zijn tijd meegaannach dem Äußeren gehen • op het uiterlijk afgaanwenn es nach mir ginge • als het aan mij lagmir geht nichts über ein Bier • er gaat mij niets boven een pilsjedas geht über meine Kräfte • dat gaat mijn krachten te bovenvon jemandem gehen • bij iemand weggaanich gehe zu meinem Onkel • ik ga naar mijn oomzur Schule gehen • naar school gaanam Stock gehen • met een stok lopener geht auf die 50 • hij loopt naar de 50in die hunderte, Hunderte gehen • in de honderden lopenin die tausende, Tausende gehen • in de duizenden lopenüber die Straße gehen • de straat, weg overstekenvor jemandem gehen • voor iemand (uit) lopen4 das Fenster geht auf die Straße, nach der Straße • het raam ziet uit op de straat, weg5 das Wasser ging ihm bis an die Knie, bis zu den Knien • het water kwam, reikte tot aan zijn knieën6 wer ist an meine Bücher gegangen? • wie heeft er aan mijn boeken gezeten?es ging nicht alles nach ihm • hij kreeg niet in alles zijn zinvor sich gehen • gebeuren, (in zijn werk) gaanwie jemand geht und steht • zoals iemand er (net) bij loopt, zomaar, spontaanII 〈overgankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:1 ich bin diesen Weg schon oft gegangen • ik heb deze weg al vaak gedaan, gelopen♦voorbeelden: -
9 bis zum Rand hinreichen
bis zum Rand hinreichen -
10 darbieten
-
11 erreichen
erreichen1 bereiken, reiken tot, aan♦voorbeelden:den Zug nicht mehr erreichen • de trein niet meer halen -
12 hinaufreichen
hinaufreichenII 〈 overgankelijk werkwoord〉 -
13 hinüberreichen
hinüberreichenII 〈 overgankelijk werkwoord〉
См. также в других словарях:
Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon